Jurisprudentie
AT3888
Datum uitspraak2005-04-13
Datum gepubliceerd2005-04-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757045-04; 09/051384-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-04-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757045-04; 09/051384-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
[...] Verdachte en [C] zijn met het slachtoffer meegegaan naar zijn woning. Verdachte zat met het slachtoffer op de bank op het moment dat deze handtastelijk werd. [C] ging ook op de bank zitten en probeerde de aanranding van verdachte door het slachtoffer te doen stoppen door meermalen met een fles op diens hoofd te slaan, waarna het slachtoffer over verdachte heen viel. Terwijl verdachte nog onder het slachtoffer beklemd zat, pakte het slachtoffer - die zwaar onder invloed was van cocaïne en alcohol - een mes, waarmee hij stekende bewegingen begon te maken in de richting van zowel [C] als verdachte en werd verdachte in haar hand getroffen bij haar poging om de stekende bewegingen af te weren.
De rechtbank houdt het ervoor dat daarmee een situatie is ontstaan waarvan verdachte en [C] zich niet konden distantiëren doordat weglopen feitelijk onmogelijk was en waarvan - ook objectief beschouwd - een onmiddellijk dreigend gevaar voor verdachte alsmede voor [C] uitging. [...]
Hangt samen met LJN AT3892 en AT4095
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/757045-04 (dagvaarding I); 09/051384-04 (dagvaarding II, gev. ttz.)
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 13 april 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[S],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, Huis van Bewaring Ter Peel te Evertsoord.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 6 december 2004 en 31 maart 2005.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouwe mr. A.A. van Harmelen, advocaat te 's-Gravenhage, is op beide terechtzittingen verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.D.J. Teengs Gerritsen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar bij - gewijzigde - dagvaarding I onder primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het haar bij - gewijzigde - dagvaarding I onder subsidiair en dagvaarding II telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieën van dagvaarding I en dagvaarding II, beiden gemerkt A, alsmede hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de vordering wijziging telastlegging ten aanzien van dagvaarding I, gemerkt A1.
Vrijspraak ten aanzien van het bij dagvaarding I primair en subsidiair telastgelegde.
De rechtbank acht - evenals de officier van justitie - op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding I primair is telastgelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bij - gewijzigde - dagvaarding I subsidiair telastgelegde dat weliswaar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte en haar mededader een man door middel van messteken om het leven hebben gebracht en dat zij daarna uit diens woning geld en een mobiele telefoon hebben gestolen, maar dat geenszins is komen vast te staan dat er bij verdachte en haar mededader sprake is geweest van oogmerk op die diefstal op het moment dat de man de fatale messteken werden toegebracht. Daarom volgt ook vrijspraak ten aanzien van het subsidiair telastgelegde.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het bij
- gewijzigde - dagvaarding I meer subsidiair telastgelegde feit alsmede het bij dagvaarding II telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsverweer ten aanzien van het bij dagvaarding I meer subsidiair telastgelegde.
Door de raadsvrouwe is namens verdachte ten aanzien van het bij - gewijzigde - dagvaarding I meer subsidiair telastgelegde betoogd dat verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Daartoe is aangevoerd dat bij verdachte en haar mededader vooraf het plan bestond om het slachtoffer dronken te voeren en diens geld te pikken, niet het plan om hem te doden. Dat de situatie door eigen handelen van het slachtoffer is geëscaleerd, heeft verdachte niet kunnen voorzien, zodat ook niet kan worden gesteld dat verdachte zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van het slachtoffer zou intreden.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de door verdachte en haar mededader [C] afgelegde verklaringen, volgt dat verdachte en [C] met het slachtoffer zijn meegegaan naar zijn woning, waar het slachtoffer, die reeds zwaar onder invloed was van alcohol en cocaïne, na het drinken van wodka en het snuiven van cocaïne, verdachte seksueel begon lastig te vallen. [C] probeerde het slachtoffer te doen stoppen door meermalen een fles op zijn hoofd te slaan, waarna het slachtoffer over verdachte heen viel en een mes pakte.
Het slachtoffer begon met dat mes stekende bewegingen te maken in de richting van zowel [C] als verdachte. Er ontstond een worsteling tussen verdachte en het slachtoffer. Op enig moment heeft verdachte het mes van het slachtoffer afgepakt, waarna het slachtoffer een ander mes pakte. Aannemelijk is dat het slachtoffer een steekwond in de borst/buikstreek heeft opgelopen tijdens de worsteling met verdachte. Ten aanzien daarvan geldt dat verdachte deze steek niet bewust heeft toegebracht en dat dus geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. Maar daarna zijn het slachtoffer wonden toegebracht door gerichte messteken van zowel verdachte, te weten nog twee steekwonden in de borst/buikstreek, als [C], te weten een steekwond in de halsstreek. [C] heeft die laatste steek toegebracht nadat verdachte haar het mes, dat verdachte op dat moment in haar hand hield, had overgegeven. Aldus is sprake geweest van bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en [C], die immers beiden bewust het slachtoffer hebben gestoken. Uiteindelijk is het slachtoffer overleden mede ten gevolge van de door verdachte bewust toegebrachte steekwonden in de borst/buikstreek.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Ten aanzien van dagvaarding I:
De raadsvrouwe heeft namens verdachte ten aanzien van het bij - gewijzigde - dagvaarding I meer subsidiair telastgelegde subsidiair een beroep gedaan op noodweer. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte en [C] zijn met het slachtoffer meegegaan naar zijn woning. Verdachte zat met het slachtoffer op de bank op het moment dat deze handtastelijk werd. [C] ging ook op de bank zitten en probeerde de aanranding van verdachte door het slachtoffer te doen stoppen door meermalen met een fles op diens hoofd te slaan, waarna het slachtoffer over verdachte heen viel. Terwijl verdachte nog onder het slachtoffer beklemd zat, pakte het slachtoffer - die zwaar onder invloed was van cocaïne en alcohol - een mes, waarmee hij stekende bewegingen begon te maken in de richting van zowel [C] als verdachte en werd verdachte in haar hand getroffen bij haar poging om de stekende bewegingen af te weren.
De rechtbank houdt het ervoor dat daarmee een situatie is ontstaan waarvan verdachte en [C] zich niet konden distantiëren doordat weglopen feitelijk onmogelijk was en waarvan - ook objectief beschouwd - een onmiddellijk dreigend gevaar voor verdachte alsmede voor [C] uitging.
Op dat moment was naar het oordeel van de rechtbank voor verdachte sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf alsmede het lijf van een ander, in casu [C], als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht immers aannemelijk dat verdachte en [C] bewust met het mes hebben gestoken, maar met de uitsluitende bedoeling om aan die bedreigende situatie een einde te maken.
Het steken met het mes onder deze omstandigheden en met deze bedoeling, acht de rechtbank een daad die geboden was voor de noodzakelijke verdediging van haarzelf alsmede van [C].
Verdachte heeft derhalve uit noodweer gehandeld en dient te worden ontslagen van rechtsvervolging.
Ten aanzien van dagvaarding II:
Het bij dagvaarding II bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering ten aanzien van dagvaarding II.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan een overval op een man en een vrouw in hun woning. Daartoe zijn twee mededaders van verdachte, beiden voor de slachtoffers zichtbaar een vuurwapen dragend en door middel van een bivakmuts gemaskerd, de woning van de slachtoffers binnengedrongen, terwijl verdachte en een andere mededader buiten bleven wachten. In de woning richtten genoemde mededaders hun vuurwapens op de man, terwijl de vrouw daarvan getuige was, en dwongen zij de slachtoffers op de grond te gaan liggen, waarna zij werden vastgebonden. Hoewel verdachte niet bij de uitvoering van de overval in de woning aanwezig is geweest, is zij wel degene geweest van wie het plan afkomstig was om de overval in die woning te plegen. Verdachte heeft bovendien de weg naar de woning gewezen en zij heeft in de buit gedeeld. Verdachte is dusdoende mede schuldig aan het feit dat er tegen de slachtoffers geweld is gebruikt en dat zij zijn bedreigd met vuurwapens.
Dit is een zeer ernstig feit, waardoor gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers zijn teweeggebracht. De ervaring leert dat slachtoffers van een feit als dit nog geruime tijd psychische schade daarvan plegen te ondervinden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is bovendien gebleken dat de overval inderdaad psychische gevolgen voor de slachtoffers heeft gehad.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een op haar naam staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister eerder is veroordeeld ter zake van vermogensmisdrijven en van die veroordeling ten tijde van het onderhavige feit nog in een proeftijd liep. De rechtbank houdt anderzijds rekening met de leeftijd van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van de in de zaak onder parketnummer 09/757045-04 uitgebrachte psychiatrische en psychologische rapportage van de observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum. De rechtbank zal de conclusie met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte buiten beschouwing laten, nu deze ziet op de feiten van dagvaarding I en niet op het bewezenverklaarde in dagvaarding II.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De voorlopige hechtenis.
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis ter zake het haar bij dagvaarding I telastgelegde feit. Nu ten aanzien van dat feit geen strafoplegging volgt dient dit bevel tot voorlopige hechtenis te worden opgeheven. De rechtbank zal evenwel de gevangenneming van verdachte bevelen ter zake het bewezenverklaarde bij dagvaarding II. Deze gevangenneming wordt apart geminuteerd.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij -gewijzigde- dagvaarding I primair en subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij -gewijzigde- dagvaarding I meer subsidiair telastgelegde feit alsmede het bij dagvaarding II telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. dagvaarding I meer subsidiair:
- medeplegen van doodslag;
t.a.v. dagvaarding II:
- diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezenverklaarde bij dagvaarding I niet strafbaar en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging;
verklaart het bewezenverklaarde bij dagvaarding II en de verdachte deswege strafbaar en veroordeelt de verdachte te dier zake tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
t.a.v. 09/757045-04 (dagvaarding I):
in verzekering gesteld op: 20 januari 2004;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 23 januari 2004;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs R. Elkerbout, voorzitter,
A.M.H. Geerars en M.B.Th.G. Steeghs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Gest, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2005.