Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3853

Datum uitspraak2005-04-13
Datum gepubliceerd2005-04-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/370265-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft meerdere keren met een vuurwapen op haar ex-vriend geschoten, toen hij haar woning binnendrong. Het slachtoffer is gewond geraakt. De rechtbank acht poging tot doodslag bewezen: verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van intensieve en extensieve noodweer-exces.


Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT Parketnummer : 16/370265-04 Datum uitspraak: 13 april 2005 Tegenspraak Raadsman: mr. O.E. de Jong G/T: Nee VERKORT VONNIS van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 maart 2005. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er bij verdachte sprake is geweest van het met voorbedachten rade pogen het slachtoffer van het leven te beroven. Het is aannemelijk dat verdachte de situatie heeft overdacht en voorzien op welke wijze zij zich zou verdedigen, mocht het slachtoffer de woning binnendringen. De avond voor het ten laste gelegde feit heeft zij immers de revolver getoond aan haar vriendin en meerdere keren gezegd dat, wanneer het slachtoffer de deur eruit zou lopen en hij binnen zou komen, zij dán alleen het wapen zou gebruiken. Bovendien heeft verdachte tegen haar gezegd dat zij niet zes keer moest missen en wel raak moest schieten. Daarentegen heeft verdachte op het moment dat het slachtoffer aan de deur verscheen, de politie gebeld. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat, zij op het moment dat het slachtoffer de woning binnendrong, het wapen heeft gepakt met de intentie om hem af te schrikken. De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde feiten en omstandigheden niet kan volgen dat verdachte vooraf een plan heeft gemaakt en maatregelen heeft getroffen ten aanzien van de onder 1 primair op de eerste plaats ten laste gelegde poging tot moord. Zij moet hiervan dan ook worden vrijgesproken. De bewezenverklaring De raadsman heeft ter terechtzitting namens de verdachte aangevoerd, dat bij verdachte geen opzet bestond om [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De raadsman heeft dat beargumenteerd met de feiten en omstandigheden zoals vermeld in zijn pleitnota. Hij concludeert dat, door de psychische situatie waar verdachte in verkeerde, zij zich geen rekenschap meer kon geven van de consequenties van haar handelen, zodat het onterecht is om vanuit deze situatie te abstraheren naar voorwaardelijk opzet. Naar de mening van de raadsman is geen sprake van bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat het door verdachte niet gewilde gevolg zou intreden en dient zij te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende: Verdachte heeft verklaard dat zij nooit eerder met een vuurwapen heeft geschoten. Zij wist wel dat het vuurwapen geladen en schietklaar was en daarmee zes keer achter elkaar kon worden geschoten. Daar komt bij dat zij op de avond voor het ten laste gelegde feit tegen haar vriendin gezegd heeft dat zij niet zes keer moest missen en wel raak moest schieten. Op het bewuste moment heeft verdachte daadwerkelijk de revolver gepakt en in een kleine ruimte, te weten de trapopgang naar de eerste etage van de woning, meerdere keren op het slachtoffer geschoten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij reeds bloed op zijn hoofd had toen hij langs haar de slaapkamer in liep. Uit het bloedsporenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut is af te leiden dat het slachtoffer daarna nogmaals moet zijn beschoten op het moment dat hij zich laag bij de grond in de slaapkamer bevond. Gelet op de aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer om het leven zou komen. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair op de tweede plaats en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad. Hetgeen onder 1 primair op de tweede plaats en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair op de tweede plaats en onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 primair op de tweede plaats en onder 2 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Feit 1 primair op de tweede plaats: Poging tot doodslag. Feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III. De strafbaarheid van de verdachte De raadsman heeft ter terechtzitting namens de verdachte aangevoerd, dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Er is sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en in het licht van de te verdedigen belangen was de reactie van verdachte gepast. Voor zover niet sprake was van een feitelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, is de raadsman van mening dat de dreiging zo nabij en zo reëel was dat verdachte niet anders kon doen dan zich te verweren zoals zij heeft gedaan. De raadsman bepleit met het beroep op noodweer subsidiair noodweerexces dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende: Het staat vast dat het slachtoffer voorafgaand aan het incident ernstige bedreigingen heeft geuit en heeft laten uiten door derden. Gelet op de omstandigheid dat verdachte eerder door het slachtoffer is mishandeld, verkeerde verdachte, op het moment dat het slachtoffer tegen de wil van verdachte haar woning binnendrong, in een positie waarin het gerechtvaardigd was dat zij ter harer bescherming zou optreden. Het slachtoffer verscheen omstreeks 13.45 uur onder invloed van in elk geval alcohol in kwade en agressieve toestand aan de deur van de woning van verdachte. Verdachte heeft vervolgens de politie gebeld. De meldkamer van de politie heeft met een zogenaamde prio 1 diverse politieambtenaren naar het adres gestuurd. Verdachte is met de mobiele telefoon in de hand naar boven gegaan. Het slachtoffer drong de woning binnen door het inslaan van de bovenste ruit van de voordeur van verdachte’s woning en liep onmiddellijk achter verdachte de trap op naar de eerste etage. Daarmee was de enige uitgang van de woning voor verdachte afgesloten. De politie was nog niet gearriveerd. Verdachte verkeerde, zoals de psycholoog het in haar rapport heeft verwoord in grote angst. Verdachte heeft verklaard dat zij de blik in de ogen van het slachtoffer herkende van de keer dat hij haar de keel had dichtgeknepen. Het slachtoffer heeft bij de politie ook verklaard dat hij ‘helemaal over de rooie’ was en het slecht voor haar was afgelopen als zij zich niet had verdedigd. Ze was ervan overtuigd dat het slachtoffer haar kwam vermoorden en heeft uit zelfbehoud het vuurwapen ter hand genomen en geschoten. Door op dat moment naar een geladen wapen te grijpen, heeft verdachte niet op een proportionele wijze gehandeld. Zij heeft zich de mogelijkheid ontnomen naar een ander, minder vergaand middel te grijpen om het slachtoffer af te stoppen. Ook al had verdachte, zoals zij heeft verklaard, slechts de bedoeling het slachtoffer bij haar vandaan te houden door het pistool op hem te richten en op hem te schieten, kan in de situatie van verdachte niet gezegd worden dat zij naar de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit handelde. Zij had weinig kennis van het vuurwapen, had nog nooit geschoten en de kans dat daardoor het slachtoffer zou worden getroffen, was, mede gelet op de kleine ruimte en korte afstand, niet gering. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het gebruik van het vuurwapen de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden hetgeen een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van haarzelf door het slachtoffer. Het handelen van verdachte op het moment dat het slachtoffer de trap opkwam, merkt de rechtbank aan als een intensieve overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging. Vervolgens, zo valt af te leiden uit het bloedsporenonderzoek, moet verdachte het slachtoffer nadien hebben beschoten in de slaapkamer. Het slachtoffer was inmiddels ernstig gewond en zat of lag op de grond. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet weet hoe het kan dat zij mogelijk op het slachtoffer in de slaapkamer heeft geschoten, omdat ‘dat stukje niet bij haar is bovengekomen’. De psycholoog verklaart in haar rapportage dat hooguit gesteld kan worden ‘dat er sprake was van lichte, partiële dissociatie, dat wil zeggen op onderdelen was onderzochte de grip kwijt, voelde zij zich ontkoppeld van gevoel en gedrag, was zij beperkt in haar gedragsuitingen en was er sprake van een partieel geheugenverlies’. Naar het oordeel van de rechtbank was op het moment dat het slachtoffer de slaapkamer inliep, de aanranding zelf inmiddels afgewend, maar is verdachte doorgegaan met haar verdediging, waardoor er sprake is geweest van een extensieve overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging. Gelet op het technisch onderzoek, de verklaring van verdachte en de psychologische rapportage, is ook in deze omstandigheden sprake van noodweerexces. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet strafbaar is voor het onder 1 primair op de tweede plaats bewezenverklaarde feit. De verdachte moet voor dat feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft onbevoegd een vuurwapen voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een vuurwapen is maatschappelijk volstrekt onaanvaardbaar, nu dit escalatie van situaties en het intreden van onomkeerbare gevolgen in de hand kan werken. Verdachte heeft dit persoonlijk ondervonden. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 31 januari 2005, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 15 september 2004, opgemaakt door K. Natrop, reclasseringswerker. - een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 15 juli 2004 van drs. F.C.P. Zuidhof, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het onder 1 primair op de tweede plaats tenlastegelegde feit niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, doch wel dat ten tijde van het plegen van het delict sprake was van een acute stressstoornis, zodat verdachte licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair op de eerste plaats wordt vrijgesproken, en ter zake van het onder 1 primair op de tweede plaats ten laste gelegde feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en terzake van het onder 2 ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: - een gevangenisstraf voor de duur van 26 dagen met aftrek van het voorarrest. De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden. Dit betekent dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan. Redengevend hiervoor acht de rechtbank het feit dat verdachte het geladen vuurwapen geruime tijd in haar woning heeft bewaard en dat in de woning in die periode ook haar minderjarig kind verbleef. Zij heeft hiermee ook voor haar kind een uiterst gevaarlijke situatie doen ontstaan. Onttrekking aan het verkeer: De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: - een wapen, zijnde een revolver, merk Partner, kaliber .22 LR (met in de revolver 4 hulzen en 1 patroon); - twee kogels, zullen worden onttrokken aan het verkeer, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder 1 primair op de tweede plaats bewezenverklaarde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bewaring inbeslaggenomen goederen: Met betrekking tot het inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: - een bloedmonster (afkomstig van [slachtoffer]), kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal de bewaring van dit voorwerp ten behoeve van de rechthebbende gelasten. Teruggave inbeslaggenomen goederen: Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: - diverse kledingstukken, acht de rechtbank [slachtoffer] degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave van deze voorwerpen aan genoemde persoon gelasten. Met betrekking tot het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: - een kleinmeubel (kastje, kleur bruin), zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie dit voorwerp in beslag is genomen. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36b, 36c, 41, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 55 van de Wet wapens en munitie. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair op de eerste plaats ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair op de tweede plaats en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair op de tweede plaats en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 primair op de tweede plaats en onder 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte voor het onder 1 primair op de tweede plaats bewezenverklaarde niet strafbaar. Ontslaat de verdachte voor het onder 1 primair op de tweede plaats bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 26 DAGEN. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit: een werkstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht. Verklaart onttrokken aan het verkeer: - een wapen, zijnde een revolver, merk Partner, kaliber .22 LR (met in de revolver 4 hulzen en 1 patroon); - twee kogels. Gelast de teruggave van diverse kledingstukken aan [slachtoffer]. Gelast de teruggave van een kleinmeubel (kastje, kleur bruin) aan verdachte. Gelast de bewaring van een bloedmonster (afkomstig van [slachtoffer]) ten behoeve van de rechthebbende. Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op. Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, A.J. Smit en R. Kool, rechters, bijgestaan door mr. A. van Beek als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2005.