Jurisprudentie
AT1787
Datum uitspraak2005-03-16
Datum gepubliceerd2005-03-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-03/02391
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-03-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-03/02391
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aan de taxatierapporten van belanghebbende en de Inspecteur komt gelijke bewijskracht toe.
Een redelijke toepassing van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Wet WOZ brengt onder deze omstandigheden mee dat het Hof ter beslechting van het geschil in alle (. . .) beschikkingen, de waar-de van elk van de woningen in goede justitie schat en dat als waarde in de zin van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, moet worden aangenomen een waarde met een beloop dat tussen de door partijen geschatte waarden ligt.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur een onrechtmatige daad jegens belanghebbende heeft begaan die voor rekening van de gemeente komt. Een bijzondere omstandigheid is gesteld noch gebleken. Het feit dat deze kosten eveneens zouden zijn opgetreden wanneer de waarde in overleg tussen gemeente en belanghebbende zou zijn bepaald, vormt niet een zodanige omstandigheid.
Geen reden de schadevergoeding te matigen in verband met de mogelijkheid dat een aantal objecten wel in de bezwaarfase door de gemachtigde is beoordeeld doch waarvan de waarde uiteindelijk niet is verminderd.
Het geclaimde bedrag van € 4.000 maakt belanghebbende echter onvoldoende waar. Een schade van € 3.000 acht het Hof wel aannemelijk. Er is onvoldoende reden voor een nader onderzoek ter specificatie of ter staving van deze schade.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
16 maart 2005
nummer BK-03/02391
UITSPRAAK
op het beroep van X, statutair gevestigd te Z, tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar van de gemeente Middelharnis (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen beschikkingen.
1. Beschikkingen en bezwaar
1.1 Bij 307 beschikkingen als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de Inspecteur de waarde van evenzoveel onroerende zaken, gelegen in Middelharnis en in eigendom bij belanghebbende, voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld. Deze beschikkingen zijn vervat in 17 geschriften, gedagtekend 31 maart 2001, met uitzondering van het geschrift met beschikkingsnummer (. . .) dat is gedagtekend 31 mei 2001.
1.2 Belanghebbende heeft tegen die beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraken zijn de bezwaren tegen 17 beschikkingen gedeeltelijk gegrond verklaard en de bezwaren tegen de overige beschikkingen ongegrond bevonden. Die uitspraken zijn vervat in 17 geschriften.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gesplitst in elf zaken (BK-03/01996 t/m BK-03/02005 en BK-03/02391). In verband daarmee zijn door de griffier griffierechten geheven van (elf maal € 232 is) € 2.552 in totaal. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 22 september 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, (. . .), alsmede (. . .) en (. .. ) namens de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3 Al hetgeen in een van de zaken is aangevoerd, wordt geacht te zijn aangevoerd in alle zaken.
2.4. Ter bevordering van de overzichtelijkheid heeft het Hof zijn beslissingen in alle zaken ten aanzien van de 215 beschik-kingen waarvoor geen nader onderzoek was vereist, vervat in de uitspraak van 15 oktober 2004 (onder kenmerk BK-03/01996 t/m BK-03/02005). Ten aanzien van de 92 beschikkingen waarvoor wel nader onderzoek was vereist, heeft het Hof bij partijen schriftelijk inlichtingen ingewonnen.
2.5 De tweede mondelinge behandeling van die 92 beschikkingen heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 2 febru-ari 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, (. . . ), alsmede (. . .) en (. . .) namens de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De beslissing ter zake van die beschikkingen is vervat in deze uitspraak (kenmerk BK-03/02391), met uitzondering van twee ingetrokken zaken (a-straat 1 en b-straat 2).
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1 Ten aanzien van de beschikkingen met betrekking tot de onroerende zaken gelegen aan de c-straat (39 t/m 59 oneven), de d-straat (14 t/m 22 even), e-straat (100, 102, 108, 110 en 112) en het f-straat (73 t/m 101 oneven) heeft de Inspecteur nog geen uitspraak op het bezwaar gedaan. De termijn waarbinnen de Inspecteur uitspraak diende te doen op de ingediende bezwaren, was ten tijde van de indiening van de beroepschriften nog niet verstreken. Belanghebbende is tot op heden ook niet in beroep gekomen wegens het niet (tijdig) doen van uitspraak op bedoelde bezwaren.
3.2 Voor wat betreft de onroerende zaken gelegen aan de e-straat 3 is geen schriftelijk bezwaarschrift ingediend.
3.3 Alle overige onroerende zaken waarop het geschil betrekking heeft, zijn te typeren als (sociale) huurwoningen, die door belanghebbende worden verhuurd.
3.4 De waarde van elk van die woningen is door de Inspecteur vastgesteld op een bedrag tussen ƒ 134.000 en ƒ 269.000. De Inspecteur heeft zich hierbij gebaseerd op schattingen van taxateur A.
3.5 De door belanghebbende ingeschakelde taxateur, B te Q, heeft de waarde van elk van die woningen geschat op een bedrag tussen ƒ 116.000 en ƒ 240.000.
3.6 Om tot hun schattingen te komen hebben beide taxateurs de woningen aanvankelijk in categorieën ingedeeld. Zij hebben voorts ieder voor zich - waar mogelijk - van elke categorie één of meer woningen als representatief aangemerkt en daarvan de waarde getaxeerd. De getaxeerde waarden van de representatieve woningen hebben vervolgens tot uitgangspunt gediend voor het schatten van de waarde van de overige tot de desbetreffende categorie behorende woningen, zulks met gebruikmaking van bekende administratieve gegevens.
3.7 Beide taxateurs hebben van hun taxaties van de door ieder van hen als representatief beschouwde woningen rapporten opgemaakt die in kopie tot de gedingstukken behoren. De opzet van die rapporten is niet wezenlijk verschillend. In het bijzonder zijn waar mogelijk steeds gegevens vermeld omtrent de datum waarop en de prijs waarvoor andere, vergelijkbare woningen zijn verkocht.
3.8 In antwoord op de door het Hof bij partijen schriftelijk ingewonnen inlichtingen hebben beide taxateurs nadere taxatie-rapporten opgesteld. Per groep van - nagenoeg identieke - woningen is door beide taxateurs steeds één woning individueel getaxeerd. Op basis van die taxatie hebben partijen de waarde van de overige woningen bepaald, rekening houdende met onderlinge verschillen, voor zover aanwezig.
3.9 Beide taxateurs zijn bij hun taxaties uitgegaan van dezelfde algemene objectkenmerken als inhoud en perceelsgrootte, behoudens verwaarloosbare (afrondings)verschillen.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Ten aanzien van de beschikkingen bedoeld onder 3.1 en 3.2 is in geschil of belanghebbende in haar beroep kan worden ontvangen, hetgeen belanghebbende bepleit doch de Inspecteur bestrijdt.
4.2 Tussen partijen is voorts in alle (overige) gevallen in geschil of de waarde van de woningen op een lager bedrag moet worden vastgesteld dan bij de bestreden uitspraken is geschied, welke vraag door belanghebbende steeds bevestigend en door de Inspecteur steeds ontkennend wordt beantwoord.
4.3 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1 Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vermindering van de vastgestelde waarden overeenkomstig de door haar bij het beroepschrift gevoegde eindgeschillijst, zoals deze luidt na verbetering en wijziging.
5.2 De Inspecteur heeft in alle zaken geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1 Uit de onder 3.1 en 3.2 vastgestelde feiten kan slechts de conclusie volgen dat belanghebbende ten aanzien van die zaken niet in het beroep kan worden ontvangen nu steeds een voor beroep vatbare (fictieve) uitspraak ontbreekt.
6.2 Beide partijen hebben ieder voor zich hun standpunten omtrent de waarde van de overige woningen geloofwaardig geschraagd met de in 3.7 en 3.8 genoemde bewijsmiddelen en de in verband daarmee gebezigde argumenten. Het grootste verschil beloopt ƒ 29.000 en het kleinste ƒ 12.000. De taxateurs van de gemeente en belanghebbende hebben steeds gemotiveerd en plausibel de door de wederpartij ingenomen stelling dat de taxatierapporten op onderdelen onjuistheden dan wel ongerijmdheden bevatten, weerlegd.
6.3 De Inspecteur heeft zich nog op het standpunt gesteld dat aan de taxatierapporten van belanghebbende mede transacties ten grondslag liggen die betrekking hebben op de verkoop van woningen door belanghebbende aan de zittende huurders op basis van door belanghebbende uitgevoerde taxaties. Aan die gegevens dient naar de mening van de Inspecteur geen betekenis te worden toegekend nu - onder meer - onduidelijk is welke uitgangspunten aan die taxaties ten grondslag hebben gelegen. Bovendien geven die taxaties niet de werkelijk betaalde prijs weer.
6.4 Dienaangaande heeft het volgende te gelden. Als feit van algemene bekendheid kan met de Inspecteur worden aangenomen dat de verkoop van een woning aan de zittende huurder veelal pleegt te geschieden tegen een prijs die niet overeenstemt met de waarde in het economische verkeer zoals bedoeld in de Wet WOZ, inclusief de zogenoemde dubbele fictie. Daar staat echter tegenover dat belanghebbende in dit geval aannemelijk heeft gemaakt dat de verkopen aan de zittende huurders steeds zijn geschied op basis van een taxatie overeenkomstig de bepalingen van het Besluit beheer sociale-huursector (BBSH) en dat het BBSH een verkoopprijs voorschrijft overeenkomstig de waarde in het economische verkeer met een korting van maximaal tien percent. Daarnaast heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat die verkoopprijs (vóór deze korting) overeenstemt met de waardebepaling conform de Wet WOZ en dat bij de taxaties niet de uiteindelijke verkoopprijs in aanmerking is genomen doch de verkoopprijs vóór deze korting. Aldus heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat te dezen de hiervoor geformuleerde ervaringsregel toepassing mist. Daarmee is het aan de Inspecteur om feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat de door de taxateur van belanghebbende gehanteerde (gecorrigeerde) verkoopcijfers niet overeenstemmen met de overeenkomstig de Wet WOZ te bepalen waarde. Daarin is hij niet geslaagd. Belanghebbende heeft terecht bedoelde verkoopcijfers als vergelijkingsmaatstaf gehanteerd. Aan de taxatierapporten van belanghebbende en de Inspecteur komt derhalve gelijke bewijskracht toe.
6.5 Een redelijke toepassing van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Wet WOZ brengt onder deze omstandigheden mee dat het Hof ter beslechting van het geschil in alle na te noemen beschikkingen, de waarde van elk van de woningen in goede justitie schat en dat als waarde in de zin van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, moet worden aangenomen een waarde met een beloop dat tussen de door partijen geschatte waarden ligt.
6.6 Het vorenoverwogene betekent dat de bestreden uitspraken niet in stand kunnen blijven en dat moet worden beslist als volgt.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers de zaken met kenmerk BK-03/01996 t/m BK-03/02005 en BK-03/02391 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Overeenkomstig de uitspraak van 15 oktober 2004 (BK-03/01996 t/m BK-03/02005) worden te dezen de proceskosten in aanmerking genomen.
Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 1.449 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (3 punten [beroepschrift, verschijnen ter zitting, verstrekken schriftelijke inlichtingen en verschijnen ter nadere zitting] à € 322 x 1,5 [gemiddeld gewicht van de zaak: 1 punt maal 1,5 punt wegens meer dan vier samenhangende zaken]).
7.2 Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.3 Voorts dient het voor deze zaken gestorte griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.
8. Schadevergoeding
8.1 De gemachtigde van belanghebbende heeft in zijn pleitnota (zitting 22 september 2004) nog het volgende opgemerkt:
pagina 2:
"Een slotopmerking in deze: de stelling van de gemeente dat zij niet verplicht is een referentiestelsel in samenspraak met derden op te stellen is op zich juist, doch niet in overeenstemming met de gemaakte afspraken tijdens de bijeenkomst van juni 1999. De extra kosten voor deskundige bijstand verleend door ons kantoor hieruit voortvloeiend voor
X in de bezwaarschriftprocedures belopen hierdoor een bedrag van circa € 4.000,-- excl. BTW."
Pagina 11:
"Ik verzoek u (...) de gemeente te veroordelen in de kosten van deze beroepsprocedure alsmede in de kosten genoemd onder 3.1 van deze pleitnota."
8.2 Op de onder 8.1 weergegeven stelling van belanghebbende heeft de Inspecteur in zijn pleitnota (zitting 22 september 2004) als volgt gereageerd:
Pagina 2:
"Mijns inziens is een dergelijke vergoeding echter niet aan de orde, nog daargelaten de vraag of deze kosten wel zijn veroorzaakt door verwijtbaar handelen van de gemeente Middelharnis.
In de eerste plaats zouden deze kosten aan de zijde van belanghebbende eveneens zijn opgetreden wanneer de waarde in overleg tussen gemeente en belanghebbende zou zijn bepaald. Ten tweede komen kosten in de bezwaarfase eerst voor vergoeding in aanmerking vanaf 12 maart 2002, het moment waarop het toepasselijke artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vergoeding van kosten, gemaakt in de bezwaarfase, mogelijk maakte. Nu het bezwaarschrift van belanghebbende dateert van voor deze datum kunnen de kosten die in de bezwaarfase zijn opgetreden, bij eventuele vernietiging door uw Hof van de uitspraak op bezwaar, niet voor vergoeding in aanmerking komen."
Op pagina 4 van zijn schriftelijke inlichtingen reageert de Inspecteur als volgt:
"Evenmin bestaat aanleiding de gemeente te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb. Niet is gebleken dat hiervoor gronden zijn, terwijl ook niet is gebleken dat belanghebbende schade heeft geleden als gevolg van het handelen van de gemeente. Ik wijs uw Hof in dit verband op de omstandigheid dat in de bezwaarfase een aanzienlijk bedrag op de totale waarde van alle in het geding zijnde onroerende zaken in mindering is gebracht. Deze vermindering is het resultaat geweest van gezamenlijk overleg tussen gemeente en belanghebbende. Dat hierbij niet in alle gevallen tot een voor belanghebbende acceptabele waardebepaling is gekomen, vormt mijns inziens onvoldoende reden voor de conclusie dat de gemeente Middelharnis schadeplichtig is."
En voorts in zijn pleitnota (zitting 2 februari 2005):
"Met betrekking tot de gevorderde proceskosten merk ik nog op dat het gevorderde bedrag aan kosten uit de bezwaarfase, een bedrag dat overigens niet wordt onderbouwd door enige factuur die door belanghebbende is overgelegd, eveneens zou zijn opgetreden wanneer voorafgaand aan de initiële waardebepaling de waarde van de onderhavige onroerende zaken in onderling overleg tussen de gemeente Middelharnis en belanghebbende zou zijn bepaald."
8.3 Het verweer van de Inspecteur is in zoverre juist dat een vergoeding voor kosten van de bezwaarfase in de zin van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht alleen kan worden toegekend in zaken waarin het primaire besluit (de beschikking) dateert van op of na 12 maart 2002. Nu alle beschikkingen dateren van 31 maart 2001, is vergoeding van kosten van de bezwaarfase ex artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht niet mogelijk.
8.4 Het vorenoverwogene neemt niet weg dat belanghebbende wel een verzoek kan doen de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de schade die belanghebbende lijdt of heeft geleden. Het Hof acht niet voor redelijke twijfel vatbaar dat belanghebbende beoogd heeft een dergelijk verzoek te doen.
8.5 Indien de Inspecteur een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd, is in beginsel een onrechtmatige daad jegens de belastingplichtige begaan die aan de gemeente dient te worden toegerekend. Ook indien de Inspecteur of de gemeente geen verwijt treft, moet worden aangenomen dat deze onrechtmatige daad voor rekening van de gemeente komt, behoudens indien zich bijzondere omstandigheden voordoen. Nu uit onderdeel 6 van deze uitspraak volgt dat de bestreden uitspraken moeten worden vernietigd en de vastgestelde waarden moeten worden verminderd, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur een onrechtmatige daad jegens belanghebbende heeft begaan die voor rekening van de gemeente komt. Een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld, is gesteld noch gebleken. Het feit dat deze kosten eveneens zouden zijn opgetreden wanneer de waarde in overleg tussen gemeente en belanghebbende zou zijn bepaald, vormt niet een zodanige omstandigheid.
8.6 Slechts schadeposten die verband houden met de geschilpunten waarin belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op de hoge mate van onderlinge samenhang tussen de individuele objecten acht het Hof aannemelijk dat de door belanghebbende geclaimde kosten eveneens en naar hetzelfde bedrag zouden zijn belopen indien slechts de onderhavige objecten in aanmerking zouden zijn genomen. Het Hof ziet dan ook geen reden de schadevergoeding te matigen in verband met de mogelijkheid dat een aantal objecten wel in de bezwaarfase door de gemachtigde is beoordeeld doch waarvan de waarde uiteindelijk niet is verminderd.
8.7 Het in de bezwaarfase inschakelen van de gemachtigde acht het Hof redelijk. Ten aanzien van de hoogte van het door belanghebbende geclaimde bedrag stelt de Inspecteur dat het bedrag niet is onderbouwd door enige factuur. Gelet op de stukken van het geding en de omstandigheid dat belanghebbende steeds is vertegenwoordigd door de externe taxateur,
L. Tamboer, wiens kosten en declaraties hier aan de orde zijn, acht het Hof aannemelijk dat een aanzienlijk bedrag aan kosten in de bezwaarfase is belopen. Het geclaimde bedrag van
€ 4.000 maakt belanghebbende echter onvoldoende waar. Een schade van € 3.000 acht het Hof wel aannemelijk. Daarbij heeft het Hof mede gelet op de aard en omvang van de geschillen. Er is onvoldoende reden voor een nader onderzoek ter specificatie of ter staving van deze schade.
8.8 Op grond van het vorenoverwogene komt aan belanghebbende een schadevergoeding toe van € 3.000. Een hoger bedrag aan geleden of te lijden schade heeft zij niet aannemelijk gemaakt.
9. Beslissing
Het Gerechtshof
- verklaart belanghebbende niet ontvankelijk in het beroep in de zaken met betrekking tot de onroerende zaken gelegen aan de Berkenlaan (39 t/m 59 oneven), de D-straat (14 t/m 22 even), E-straat (58, 100, 102, 108, 110 en 112) en het F-straat (73 t/m 101 oneven),
- verklaart het beroep tegen de uitspraken op bezwaar gegrond,
- vernietigt de uitspraken waarvan beroep,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van de beroepen, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 1.449, onder aanwijzing van de gemeente Middelharnis als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,
- veroordeelt de gemeente Middelharnis tot vergoeding van de geleden schade, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 3.000,
- gelast de gemeente Middelharnis het voor de zaken gestorte griffierecht ad € 2.552 aan belanghebbende te vergoeden en
- wijzigt de beschikkingen aldus dat de waarde van de onroerende zaken nader wordt vastgesteld op de onderstaande bedragen:
G-straat
103
ƒ 223.500
€ 101.420
G-straat
135
ƒ 125.000
€ 56.723
G-straat
137
ƒ 125.000
€ 56.723
G-straat
139
ƒ 125.000
€ 56.723
G-straat
141
ƒ 125.000
€ 56.723
G-straat
143
ƒ 125.000
€ 56.723
G-straat
145
ƒ 125.000
€ 56.723
G-straat
147
ƒ 125.000
€ 56.723
G-straat
149
ƒ 125.000
€ 56.723
G-straat
151
ƒ 125.000
€ 56.723
G-straat
153
ƒ 125.000
€ 56.723
G-straat
155
ƒ 125.000
€ 56.723
G-straat
157
ƒ 125.000
€ 56.723
F-straat
25
ƒ 125.000
€ 56.723
F-straat
27
ƒ 125.000
€ 56.723
F-straat
29
ƒ 125.000
€ 56.723
F-straat
31
ƒ 125.000
€ 56.723
F-straat
33
ƒ 125.000
€ 56.723
F-straat
35
ƒ 125.000
€ 56.723
F-straat
37
ƒ 125.000
€ 56.723
F-straat
39
ƒ 125.000
€ 56.723
F-straat
41
ƒ 125.000
€ 56.723
F-straat
43
ƒ 125.000
€ 56.723
F-straat
45
ƒ 125.000
€ 56.723
F-straat
47
ƒ 125.000
€ 56.723
H-straat
1
ƒ 189.000
€ 85.764
H-straat
3
ƒ 189.000
€ 85.764
H-straat
5
ƒ 189.000
€ 85.764
H-straat
7
ƒ 189.000
€ 85.764
H-straat
9
ƒ 189.000
€ 85.764
H-straat
11
ƒ 189.000
€ 85.764
H-straat
13
ƒ 189.000
€ 85.764
H-straat
23
ƒ 218.000
€ 98.924
H-straat
25
ƒ 198.000
€ 89.848
H-straat
27
ƒ 198.000
€ 89.848
H-straat
29
ƒ 198.000
€ 89.848
H-straat
31
ƒ 198.000
€ 89.848
H-straat
33
ƒ 198.000
€ 89.848
H-straat
35
ƒ 218.000
€ 98.924
D-straat
43
ƒ 248.500
€ 112.764
D-straat
45
ƒ 246.000
€ 111.630
D-straat
47
ƒ 246.000
€ 111.630
D-straat
49
ƒ 246.000
€ 111.630
D-straat
51
ƒ 246.000
€ 111.630
D-straat
53
ƒ 253.500
€ 115.033
D-straat
55
ƒ 253.500
€ 115.033
D-straat
57
ƒ 246.000
€ 111.630
D-straat
59
ƒ 253.500
€ 115.033
D-straat
61
ƒ 246.000
€ 111.630
D-straat
63
ƒ 246.000
€ 111.630
D-straat
65
ƒ 254.500
€ 115.487
D-straat
2
ƒ 247.000
€ 112.084
E-straat
116
ƒ 231.500
€ 105.050
Deze uitspraak is vastgesteld op 16 maart 2005 door mrs. Schuurman, Vierhout en Vink. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Van Duijvendijk.
(Van Duijvendijk)
(Schuurman)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.