Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS8894

Datum uitspraak2005-03-04
Datum gepubliceerd2005-03-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/017013-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

[...] Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte op ruime schaal schuldig gemaakt aan ernstige vormen van vermogenscriminaliteit, met name aan oplichting en verduistering, alsmede aan het verbod op het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van het publiek als bedoeld in de Wtk 1992. Verdachte heeft daardoor, mede voor eigen profijt, een aantal mensen ernstig financieel gedupeerd; het gaat het om een - in totaal - zeer groot benadelingsbedrag. De rechtbank houdt rekening met het feit verdachte een ondergeschikte rol had en dat zijn medeverdachte, zijnde de vader van verdachte, een leidende rol had in de telastgelegde handelingen en daarvan ook het meeste profijt heeft gehad. [...]


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE ECONOMISCHE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/017013-04 rolnummer 0002 's-Gravenhage, 4 maart 2005 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in economische strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] adres: [adres]. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 april 2004 en 18 februari 2005. De verdachte is op beide terechtzittingen verschenen en gehoord. Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd. De officier van justitie, mr Baggerman, heeft gevorderd dat verdachte terzake van het bij dagvaarding onder 1 onder A en B en 2 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, hoofdelijk met [medeverdachte], onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte ten behoeve van de benadeelde partij. De telastlegging. Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 onder A en 2 primair voor zover deze feiten [benadeelde partij] betreffen, alsmede onder 1 onder B is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 onder A en feit 2 primair voor zover deze feiten [benadeelde partij] betreffen overweegt de rechtbank het volgende: De rechtbank zal vrijspreken van deze feiten betreffende [benadeelde partij] op de volgende gronden. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat de leningen van [benadeelde partij] door verdachte en zijn medeverdachte bedrijfsmatig zijn verkregen. Hiertoe dient dat zowel de verklaring van [benadeelde partij] als de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte wijzen in de richting van een lening aan medeverdachte als privé-persoon (en later ook verdachte). Dit wordt versterkt doordat - anders dan bij de andere telastgelegde leningen - niet aan [benadeelde partij] is verteld dat het verkregen geld voor [benadeelde partij] zou worden belegd door het bedrijf van verdachte en voorts de geldlening niet was gekoppeld aan beloofde diensten van datzelfde bedrijf. Dat het van [benadeelde partij] verkregen geld mogelijk aan investeringen in een bedrijf of datzelfde bedrijf is besteed, hoeft aan het privé-karakter van de geldlening niet in de weg te staan. Ten aanzien van deze leningen is voorts niet komen vast te staan dat deze door oplichting zijn verkregen. Het geld is immers niet onder de valse voorwendselen, als omschreven in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en nader feitelijk ingevuld in de telastlegging, verkregen van de heer [benadeelde partij]. Ten aanzien van feit 1 onder B overweegt de rechtbank het volgende: Voor overtreding van artikel 6 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna: Wtk 1992) is onder meer vereist dat de activiteiten, die verdachte ontplooide, vallen onder de definitie van kredietinstelling in de zin van die wet. Artikel 1, lid 1, onder a, onder 1 Wtk 1992 geeft als definitie voor een kredietinstelling: Een onderneming of instelling die haar bedrijf maakt van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzetting of beleggingen. In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat aan het tweede, cumulatieve vereiste van deze definitie niet voldaan is. Immers is niet gebleken dat verdachte en/of zijn medeverdachte (voor eigen rekening) kredietuitzettingen of beleggingen verrichtte(n) met de ter beschikking gestelde gelden. In tegendeel, het verwijt van de officier van justitie is juist dat zij dat niet hebben gedaan. Dat verdachte en zijn medeverdachte aan de heer [betrokkene 1] en de heer [betrokkene 2] wel hebben voorgespiegeld dat hun geld zou worden aangewend voor beleggingen is naar het oordeel van de rechtbank en in afwijking van het standpunt van de officier van justitie, niet voldoende om aan dit tweede vereiste te voldoen, nu immers niet is gebleken dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van feit 1 onder B. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 onder A en 2 primair voor zover dit betreft [betrokkene 2] en [betrokkene 1], 2 subsidiair voor zover dit betreft [benadeelde partij] telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B1 en B2. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte op ruime schaal schuldig gemaakt aan ernstige vormen van vermogenscriminaliteit, met name aan oplichting en verduistering, alsmede aan het verbod op het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van het publiek als bedoeld in de Wtk 1992. Verdachte heeft daardoor, mede voor eigen profijt, een aantal mensen ernstig financieel gedupeerd; het gaat het om een - in totaal - zeer groot benadelingsbedrag. De rechtbank houdt rekening met het feit verdachte een ondergeschikte rol had en dat zijn medeverdachte, zijnde de vader van verdachte, een leidende rol had in de telastgelegde handelingen en daarvan ook het meeste profijt heeft gehad. De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met zijn jeugdige leeftijd en met het feit dat verdachte blijkens een Uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 31 januari 2004 niet eerder voor enig strafbaar is veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland van 31 augustus 2004. De reclassering geeft aan dat de kans op recidive klein lijkt gezien de keuze die verdachte heeft gemaakt om het contact met zijn medeverdachte te verbreken. De reclassering adviseert een werkstraf op te leggen aan verdachte. Ter zitting heeft verdachte verklaard wel weer, voorzichtig, contact met zijn vader te hebben, maar dat hij zakelijk-financieel niets meer met hem te maken wil hebben. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf en een voorwaardelijke vrijheidsstraf dienen te worden opgelegd. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient er van te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken. De vordering van de benadeelde partij. [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 34.772,-; Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl deze vordering rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 2 subsidiair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. Voor zover de vordering het in de aangifte van [benadeelde partij] genoemde bedrag NLG 59.880,- (omgerekend € 27.172,-) betref acht de rechtbank de vordering eenvoudig van aard. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in dit deel van zijn vordering en wel tot een bedrag van € 27.172,- en zal dit deel van de vordering toewijzen. Voor het overige deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren aangezien dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Aangezien verdachte als medepleger wordt aangemerkt, zal de rechtbank hem hoofdelijk veroordelen. Schadevergoedingsmaatregel. Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 27.172,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij]. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen: - 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 47, 57, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht; - 82 (oud) van de Wet toezicht kredietwezen 1992; - 1 (oud), 2 en 6 (oud) Wet op de economische delicten. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 onder A voor zover dit betreft [benadeelde partij], 1 onder B, 2 primair voor zover dit betreft [benadeelde partij] telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 onder A en 2 primair, beide voor zover dit betreft [betrokkene 2] en [betrokkene 1], en 2 subsidiair, voor zover dit betreft [benadeelde partij], telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: Ten aanzien van feit 1 onder A: medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82 lid 1 (oud) van de Wet toezicht kredietwezen 1992, meermalen gepleegd; Ten aanzien van feit 2 primair: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd; Ten aanzien van feit 2 subsidiair: medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd; verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden; bepaalt, dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit ; veroordeelt verdachte voorts tot: een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 UREN; beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 DAGEN; wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts: - om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats] een bedrag van € 27.172,-, hoofdelijk met [medeverdachte], met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn medeverdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag; bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 27.172,- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 270 dagen; bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening door verdachte dan wel zijn medeverdachte van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de staat door verdachte dan wel zijn mededader de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Donker, voorzitter, Van der Veen en Hartmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr Candido, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2005. Mr Hartmann is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.