Jurisprudentie
AS7576
Datum uitspraak2005-01-27
Datum gepubliceerd2005-02-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/01173
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-02-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/01173
Statusgepubliceerd
Indicatie
Belanghebbende was op 1 januari 2000 gebruiker van de onroerende zaak. Hij is aldaar woonachtig met zijn echtgenote, mevrouw XX.
De echtgenote van belanghebbende heeft de Amerikaanse nationaliteit en is als lid van het civiele personeel van de Amerikaanse strijdkrachten, sedert 1987 aangesteld als lerares bij de AFNORTH International School in B, Nederland. Haar rechtspositie is geregeld in het Verdrag tussen de Staten, die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten
Belanghebbende en zijn echtgenote maken sedert 15 juni 1989 onafgebroken gebruik van de onroerende zaak.
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende voor het jaar 2000 terecht is aangeslagen in de onroerende-zaakbelastingen (gebruikersdeel), welke vraag belanghebbende ontkennend en de verweerder bevestigend beantwoordt.
De echtgenote van belanghebbende heeft de Amerikaanse nationaliteit en is als lid van het civiele personeel van de Amerikaanse strijdkrachten, sedert 1987 aangesteld als lerares bij de AFNORTH International School in B, Nederland. Haar rechtspositie is geregeld in het Verdrag tussen de Staten, die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten
Belanghebbende en zijn echtgenote maken sedert 15 juni 1989 onafgebroken gebruik van de onroerende zaak.
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende voor het jaar 2000 terecht is aangeslagen in de onroerende-zaakbelastingen (gebruikersdeel), welke vraag belanghebbende ontkennend en de verweerder bevestigend beantwoordt.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 01/01173
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
UITSPRAAK
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Z (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2000, aanslagnummer 00000, ter zake van het gebruik van de onroerende zaak Y-straat 0 te Y (hierna: de onroerende zaak).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen opgelegd ter zake van het gebruik van de onroerende zaak. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van fl. 60,=.
De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 september 2003 te 's Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de verweerder, de heer F, coördinator WOZ & belastingen bij de gemeente Z.
Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 31 juli 2003 aangetekend met handtekening retour naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, tijdig heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
1.4. De verweerder heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof. Het hof rekent de pleitnota tot de stukken van het geding en heeft een exemplaar aan belanghebbende verstuurd.
1.5. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen schriftelijk verzocht inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
1.6. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2004 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer mr.N, alsmede, namens de verweerder, de heer F, voornoemd, de heer mr. B, Fiscaal juridisch adviseur bij B & partners en de heer mr. drs. S.
1.7. Belanghebbende en verweerder hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Het hof rekent beide pleitnota's tot de stukken van het geding
1.8. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende was op 1 januari 2000 gebruiker van de onroerende zaak. Hij is aldaar woonachtig met zijn echtgenote, mevrouw XX.
2.2. De echtgenote van belanghebbende heeft de Amerikaanse nationaliteit en is als lid van het civiele personeel van de Amerikaanse strijdkrachten, sedert 1987 aangesteld als lerares bij de AFNORTH International School in B, Nederland. Haar rechtspositie is geregeld in het Verdrag tussen de Staten, die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Verdrag van Londen van 19 juni 1951, Tractatenblad 1953, no. 10, welk verdrag door Nederland voor het Rijk is goedgekeurd bij de Wet van 7 augustus 1953 Stbl. 438, hierna aan te duiden als: het NAVO-Statusverdrag).
2.3. Belanghebbende en zijn echtgenote maken sedert 15 juni 1989 onafgebroken gebruik van de onroerende zaak.
2.4. Ter zake van het gebruik van de onroerende zaak is belanghebbende aangeslagen in de heffing van onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2000 naar een bedrag van € 252,30,=. De waarde van de woning noch de berekening van de aanslag is daarbij in geschil.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen.
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende voor het jaar 2000 terecht is aangeslagen in de onroerende-zaakbelastingen (gebruikersdeel), welke vraag belanghebbende ontkennend en de verweerder bevestigend beantwoordt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3 Belanghebbende heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij een gezinslid is van een in civiele dienst werkzame echtgenote in de zin van artikel I, eerste lid, onderdeel b en artikel I, eerste lid, onderdeel c van het NAVO-statusverdrag. Op grond van artikel X, eerste lid, van het NAVO-statusverdrag waarin de rechtspositie van de NAVO-strijdkrachten is opgenomen, heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de onderwerpelijke aanslag niet kan worden opgelegd. Hiernaast beroept belanghebbende zich op artikel 5, eerste lid van de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997 (hierna: de Regeling), op basis waarvan belanghebbende zich op het standpunt stelt dat een vrijstelling van onroerende-zaakbelastingen kan worden verkregen.
3.4. De verweerder heeft ter zitting zijn standpunt, inhoudende dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op de vrijstelling als vermeld in artikel X van het NAVO-statusverdrag omdat niet belanghebbende maar haar echtgenoot belastingplichtige is in de zin van artikel 220 van de Gemeentewet, ingetrokken. De verweerder heeft ter zitting gesteld dat belanghebbendes echtgenote niet onder de vrijstelling van artikel X van het NAVO-statusverdrag valt omdat artikel X van het NAVO-statusverdrag niet van toepassing is op de heffing van onroerende-zaakbelastingen. Mocht het hof concluderen dat zulks wel het geval is dan stelt de verweerder dat belanghebbendes echtgenote niet als tijdelijk verblijvend in Nederland is aan te merken en dat ook om die reden de vrijstelling niet van toepassing is. De verweerder verwijst in dit verband naar artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het NAVO-statusverdrag.
De verweerder voert voorts aan dat belanghebbende eveneens geen beroep kan doen op de Regeling, aangezien belanghebbendes echtgenote duurzaam in Nederland verblijft.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De tekst van artikel X, eerste lid van het NAVO-statusverdrag luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Indien het onderworpen zijn aan enige vorm van belasting in de staat van verblijf afhankelijk is van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap, worden voor de heffing van zodanige belasting de tijdvakken, gedurende welke een lid van een krijgsmacht of van een civiele dienst aanwezig is op het grondgebied van van die staat uitsluitend uit hoofde van zijn hoedanigheid van lid van een zodanige krijgsmacht of civiele dienst, niet beschouwd als tijdvakken van verblijf of van woonplaats aldaar, noch beschouwd verandering van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap te weeg te brengen.
Leden van een krijgsmacht of van een civiele dienst zijn in de staat van verblijf vrijgesteld van belastingen op het salaris en de emolumenten, welke aan hen in die hoedanigheid worden uitbetaald door de staat van herkomst, alsmede van belastingen op roerende lichamelijke zaken, waarvan de aanwezigheid in de staat van verblijf uitsluitend voortvloeit uit de tijdelijke aanwezigheid aldaar van die leden.
4.2. Niet in geschil is dat belanghebbendes echtgenote lid is van de civiele dienst als omschreven in artikel X, eerste lid van het NAVO-statusverdrag.
4.3. Naar het oordeel van het hof is de onderwerpelijke heffing slechts afhankelijk is van het persoonlijke gebruiksrecht dat belanghebbende van de woning heeft, ongeacht of de gebruiker al dan niet hier te lande verblijf houdt, woonplaats heeft of ingezetene is. De heffing van onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruiksrecht kan derhalve niet worden aangemerkt als een belasting waaraan belanghebbende is onderworpen uit hoofde van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap als bedoeld in artikel X, eerste lid, van het NAVO-statusverdrag. Ook in geval belanghebbendes echtgenote geen verblijf houdt hier te lande, is zij onroerende-zaakbelastingen (gebruikersdeel) verschuldigd. Op grond van het voorgaande doet een afhankelijkheid als bedoeld in artikel X, eerste lid, van het NAVO-statusverdrag zich niet voor, zodat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een vrijstelling van onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruik van de woning zoals vermeld in dit artikel.
4.4. Gelet op vorenstaand oordeel behoeft de stelling van de verweerder dat de vrijstelling niet van toepassing is omdat belanghebbendes echtgenote niet tijdelijk verblijft in Nederland, wat ook waar zij van die stelling, geen behandeling.
4.5. Het hof zal hierna ingaan op de vraag of belanghebbende aanspraak kan maken op een vrijstelling op grond van de Regeling.
4.6. Op grond van artikel 5, tweede lid van de Regeling zijn personen die Nederlander zijn, en personen die in Nederland duurzaam verblijf houden uitgezonderd van de vrijstelling van onroerende-zaakbelastingen, zoals genoemd in het eerste lid van de Regeling. Nu belanghebbende's echtgenote sedert 1987 onafgebroken hier te lande verblijf houdt en niet is gesteld of gebleken dat zij op de peildatum van plan was Nederland metterwoon te verlaten, is het hof van oordeel dat zij duurzaam in Nederland verblijf houdt, zodat de Regeling niet op haar van toepassing is.
4.7. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de verweerder.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door J. Th Simons, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 27 januari 2005
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 27 januari 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.