Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS5709

Datum uitspraak2004-10-29
Datum gepubliceerd2005-02-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers03/1272 KA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gelijke beloning krachtens artikel 8 WAADI.


Uitspraak

Uitspraak: 29 oktober 2004 Rolnummer: 03/1272 KA rolnummer rechtbank: 263986/02-3846 HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van [WERKNEMER] wonende te [woonplaats], appellant, hierna te noemen: [werknemer], procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, tegen EURODESIGN ENGINEERS SERVICE EDES BEHEER BV handelend onder de naam EDES SEAGULL GROEP, gevestigd te Den Haag, en haar rechtsopvolger UNITED TECHNICAL SOLUTION ENERGY BV, gevestigd te Beverwijk, geïntimeerde, hierna te noemen: Edes, procureur: mr. E.J. van der Wilk. Het verloop van het geding Bij exploot van 11 september 2003 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 27 februari 2003 en 12 juni 2003 door de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ‘s-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft [werknemer] vier grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door Edes bij memorie van antwoord zijn bestreden. Op 22 oktober 2004 heeft pleidooi plaatsgevonden, waarbij mr. J.M. de Nooij, advocaat te Groningen, voor [werknemer] en mr. E.F. Seunke, advocaat te Haarlem, voor Edes het woord hebben gevoerd, beiden aan de hand van pleitnota’s, die zij hebben overgelegd. Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd. De beoordeling 1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank onder 1 van het vonnis van 27 februari 2003 zijn vastgesteld, nu die vaststelling als zodanig in hoger beroep niet wordt bestreden. 2. Het gaat om het volgende. 2.1. [werknemer] is sedert 8 januari 1989 krachtens arbeidsovereenkomst voor (inmiddels) onbepaalde tijd werkzaam voor Edes, laatstelijk tegen een salaris van € 4.183,85 bruto per maand. De (opvolgende) schriftelijke arbeidsovereenkomsten vermelden als functie “werkvoorbereider”. Edes, de uitlener, heeft [werknemer] gedetacheerd op projecten bij AKZO Nobel (verder Akzo), de inlener, die [werknemer] werkzaamheden liet verrichten onder haar toezicht en volgens haar aanwijzingen. 2.2. [werknemer] vorderde in eerste aanleg (na eisvermindering) ter zake van te weinig uitbetaald loon conform de CAO voor het inlenende Akzo over de periode 1996 tot en met 2001 een bedrag van € 57.997,58 en een bedrag van € 8.699,64 aan buitengerechtelijke incassokosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en voorts de proceskosten. 2.3. De rechtbank heeft [werknemer] bewijsopdrachten gegeven, vervolgens geoordeeld dat [werknemer] niet in de bewijslevering was geslaagd en tenslotte de vordering afgewezen. 2.4. In hoger beroep vordert [werknemer], dat geïntimeerden veroordeeld zullen worden tot betaling van een bedrag groot € 57.997,58 in de periode 1996 tot en met 2001 conform de procentuele CAO-verhogingen voor het inlenende bedrijf Akzo met incassokosten, rente en proceskosten. 3.1. Grief IV houdt in: “Ten onrechte gaat de Rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage in haar vonnis d.d. 27 februari 2003 en haar eindvonnis d.d. 12 juni 2003 dan ook voorbij aan het feit dat [werknemer] krachtens artikel 8 lid 1 WAADI op gelijke wijze dient te worden beloond als een werknemer die rechtstreeks in dienst is bij Akzo Nobel.” 3.2. Deze grief faalt. In de tweede alinea onder het kopje “De beoordeling” in het bestreden vonnis overweegt de rechtbank, dat de stelling van [werknemer] dat hij hetzelfde salaris dient te ontvangen als werknemers van de inlener, die dezelfde werkzaamheden verrichten als [werknemer] op zichzelf juist is. De rechtbank (en overigens ook de wederpartij) is het op dit punt geheel eens met [werknemer]. 3.3. Grief II luidt: “Ten onrechte heeft de Rechtbank Den Haag, sector kanton locatie ’s-Gravenhage in haar tussenvonnis d.d. 27 februari 2003 overwogen dat appellant de stelling van Edes dat binnen de organisatie van Akzo werkvoorbereiders ingeschaald dienen te worden in functiegroep H en dienovereenkomstig beloond worden, niet bestreden heeft.” 3.4. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel, dat [werknemer] deze stelling niet heeft bestreden. [werknemer] heeft in de inleidende dagvaarding weliswaar gesteld, dat de functie van werkvoorbereider krachtens de CAO van Akzo onder functiegroep K dient te worden geschaald, maar na de gemotiveerde betwisting door Edes is hij hierop niet meer teruggekomen. Hij heeft zich daarentegen in zijn conclusie van repliek op het standpunt gesteld, dat hij boven het niveau van werkvoorbereider was uitgegroeid en om die reden hoger beloond diende te worden. De grief slaagt niet. 3.5. Grief I luidt: “Ten onrechte heeft de Rechtbank Den Haag, sector kanton locatie ’s-Gravenhage in haar tussenvonnis d.d. 27 februari 2003 overwogen dat [werknemer], thans appellant, heeft gesteld dat hij feitelijk, kennelijk op initiatief van de inlener, een uitgebreider functieprofiel (met name als controller) heeft gekregen waardoor hij conform functiegroep K beloond had moeten worden, en daartoe bewijs dient te leveren.” 3.6. Het hof overweegt als volgt. [werknemer] heeft in eerste aanleg gesteld, dat hij bij Akzo was doorgegroeid naar het niveau van controller en de daarbij behorende werkzaamheden voor Akzo verrichtte en dienovereenkomstig beloond diende te worden. Edes heeft dit gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank terecht [werknemer] met de bewijslevering van deze stelling heeft belast. Ook deze grief faalt. 3.7. Grief III luidt: “Ten onrechte heeft de Rechtbank Den Haag, sector kanton locatie ’s-Gravenhage in haar tussenvonnis d.d. 27 februari 2003 overwogen dat appellant bewijs dient te leveren van het feit dat appellant Edes tijdig op de hoogte heeft gebracht van de uitbreiding van zijn functie van werkvoorbereider naar controller.” 3.8. Ook deze grief slaagt niet. Edes heeft deze stelling van [werknemer] gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank [werknemer] terecht heeft opgedragen bewijs te leveren. 4.1. In de toelichting op elk van de vier hierboven behandelde grieven betoogt [werknemer], dat zijn uurloon over de jaren 1996 tot en met 2001 op gelijke voet procentueel verhoogd diende te worden met de krachtens de CAO van het inlenende bedrijf Akzo verhoogde uurlonen. In de memorie van grieven heeft [werknemer] het in eerste aanleg ingenomen standpunt met betrekking tot de zijns inziens verkeerde (te lage) functiegroepindeling en de daaraan gekoppelde te lage beloning met zo veel woorden verlaten (alinea 12 pleitnota: “Niets van dit alles in aan de orde”) en naar voren gebracht, dat zijn loonvordering alleen is gestoeld op de analoge toepassing van artikel 8 van de Wet Allocatie arbeidskrachten door Intermediairs (WAADI). Hij stelt zich hierbij op het standpunt, dat hij evenals werknemers, die rechtstreeks in dienst zijn bij Akzo, de procentuele salarisverhogingen overeenkomstig de bij Akzo van toepassing verklaarde CAO dient te ontvangen. 4.2. Het hof leest in de toelichting op de grieven een niet als zodanig benoemde grief tegen beide vonnissen, te weten dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de stelling van [werknemer], dat hij recht heeft op loonsverhogingen conform de procentuele loonsverhogingen van Akzo. 4.3. De klacht is in zoverre terecht, dat de rechtbank bij de weergave van de vordering vermeldt, dat [werknemer] een bedrag aan te weinig uitbetaald loon vordert “conform de procentuele CAO verhogingen voor het inlenende bedrijf AKZO Nobel Chemicals” en vervolgens niet terugkomt op die procentuele verhogingen. 4.4. Het hof overweegt omtrent de gevorderde procentuele verhogingen als volgt. Dat [werknemer] als gedetacheerde werknemer krachtens de WAADI recht heeft op gelijke beloning als vergelijkbare werknemers in dienst van Akzo is niet in geschil. Dit wil echter niet zeggen dat [werknemer] dan ook recht heeft op de procentuele loonsverhogingen, die de werknemers van Akzo op grond van de CAO de afgelopen jaren hebben ontvangen. Dat gaat alleen maar op, indien de door [werknemer] ontvangen nominale loonbedragen na die respectieve procentuele loonsverhogingen bij Akzo steeds lager waren dan de gestegen loonbedragen van de met [werknemer] vergelijkbare werknemers in dienst van Akzo. Het hof is van oordeel, dat bij de beantwoording van deze vraag de functie van werkvoorbereider als uitgangspunt dient te worden genomen. Tussen partijen staat vast, dat [werknemer] in die functie is begonnen en niet is komen vast te staan dat hij in een hogere functie terecht is gekomen. Voorts staat vast, dat bij Akzo aan die functie schaal H is gekoppeld, zodat ook van dat uitgangspunt zal worden uitgegaan. 4.5. [werknemer] heeft gesteld vanaf 1996 voortdurend minder loon te hebben ontvangen dan de werkvoorbereiders (met dezelfde functiejaren) in dienst van Akzo, maar hij heeft nagelaten een opstelling of relevante bescheiden in het geding te brengen, waaruit blijkt dat hij door de jaren heen volgens de hiervoor vermelde uitgangspunten te weinig loon heeft ontvangen. De door [werknemer] overgelegde, door hem gemaakte (en door Edes betwiste), opstelling (productie 1 bij conclusie van repliek) kan hem reeds hierom niet baten, omdat in deze opstelling het aan hem betaalde loon ten onrechte wordt vergeleken met het loon volgens schaal K van Akzo. 4.6. [werknemer] heeft ook nog betoogd dat hij op grond van analoge toepassing van de WAADI recht heeft op de procentuele loonsverhogingen zoals die bij Akzo zijn toegepast. Hij heeft echter niet onderbouwd dat en waarom een analoge toepassing tot honorering van het door hem voorgestane standpunt zou moeten leiden. Het hof vermag niet in te zien, dat een analoge toepassing -wat daarvan ook zij- tot de door [werknemer] gewenste uitkomst kan leiden. Ook deze grief faalt. 5. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat vergeefs hoger beroep is ingesteld. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. [werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De beslissing Het hof: - bekrachtigt de vonnissen van 27 februari 2003 en 12 juni 2003 van de rechtbank ‘s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage, tussen partijen gewezen; - veroordeelt [werknemer] in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van Edes tot op heden bepaald op € 205,-- aan verschotten en op € 2.994,-- aan salaris van de procureur. Dit arrest is gewezen door mrs. Beyer-Lazonder, Husson en Beets en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2004 in aanwezigheid van de griffier.