Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2085

Datum uitspraak2005-01-06
Datum gepubliceerd2005-01-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.630207-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

(voorwaardelijk) opzet


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Meervoudige strafkamer Parketnummer: 07.630207-04 Uitspraak: 6 januari 2005 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans verblijvende [verblijfplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2004. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Oosterhuis, advocaat te Deventer. De officier van justitie, mr. M.S. Kappeyne van de Coppello, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake van alle ten laste gelegde feiten tot: - een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht; - toewijzing als voorschot van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.907,02 , met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel; - verbeurdverklaring van de twee in beslag genomen messen. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) De rechtbank is ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde van oordeel dat verdachte, anders dan door zijn raadsvrouw ter zitting is betoogd, bewust de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer ten gevolge van zijn handelingen zou komen te overlijden, heeft aanvaard. De kans dat een persoon komt te overlijden ten gevolgen van messteken in de nek- en halsstreek is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Naar oordeel van de rechtbank is het met een mes veroorzaken van steekwonden in de nek- en halsstreek naar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het overlijden van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte daarvan wetenschap heeft gehad en dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit overlijden heeft aanvaard. Ook de omstandigheden waaronder de gedragingen gepleegd zijn, met name de omstandigheid dat verdachte voorafgaand aan de gedragingen “Nu ga je er aan” of woorden van gelijke strekking in de richting van het slachtoffer geuit heeft, brengen de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer ten gevolge van de gedragingen van verdachte zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard. Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: 1. Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht; 2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank vindt in dit geval een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. In het bijzonder heeft de rechtbank hierbij zowel het gebruik van excessief geweld als het strafrechtelijk verleden van verdachte, dat gekenmerkt wordt door geweldsdelicten, laten meewegen, alsmede de angst die de bewezen verklaarde feiten bij het slachtoffer teweeg hebben gebracht, met welke angst het slachtoffer nog dagelijks wordt geconfronteerd. De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat het onder 1 bewezenverklaarde feit met behulp van deze voorwerpen is begaan dan wel dat deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 11 november 2004 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - een psychologisch rapport d.d. 6 december 2004 uitgebracht door mr. drs. R.A. Sterk; De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 36d, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de ten laste van verdachte onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is, gelet op het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces met de daarbij behorende bijlagen, voorshands genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1.500,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. BESLISSING Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling als voorschot aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], van een bedrag van € 1.500,00 (zegge: eenduizendvijfhonderd euro). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1.500,00, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt daarbij dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan één van die onderscheiden verplichtingen tot schadevergoeding die andere (voor dat gedeelte) komt te vervallen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat betreft het meer gevorderde af. De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de onder 1 op de lijst inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen. Aldus gewezen door mr. S. Ju, voorzitter, mrs. L.T. Wemes en C.W. van Kooten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J.D. van Doleweerd als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 januari 2005. Mr. Ju voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.