Jurisprudentie
AR8435
Datum uitspraak2004-12-24
Datum gepubliceerd2004-12-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097228-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-12-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097228-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overlevingswet, Europees aanhoudingsbevel (EAB) uit Letland, art. 2, 5 en 7 van de OLW.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE KAMER 9B
Parketnummer: 13/097228-04
RK nummer: 04/4419
Uitspraak: 24 december 2004
UITSPRAAK
Inzake overlevering in het kader van een Europees aanhoudingsbevel.
GEZIEN de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 november 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Letse justitiële autoriteit Sanita Rutenberga, rechter bij het Riga City Latgale Region Court of the Republic of Latvia d.d. 15 oktober 2004. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende: [adres].
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting “De Kruisberg” te Doetinchem,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld ter openbare zitting van deze recht-bank en kamer van 17 december 2004, waar zijn gehoord de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk Russisch.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt ten grondslag een beslissing van het Riga City Central Region Court (Letland) d.d. 13 januari 1998. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Letland strafbare feiten. De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Van de Engelse vertaling hiervan is een door de griffier gewaarmerkte kopie als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Letse nationaliteit heeft.
4. Dubbele strafbaarheid
De feiten zijn zowel naar het recht van Letland als naar Nederlands recht strafbaar. Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 5 van de Wet op de accijns gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Hij heeft dit tijdens het verhoor ter zitting echter niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan die feiten, is niet gebleken.
6. Overige verweren
De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat de mensenrechten in Letland niet worden gerespecteerd en dat overlevering van de opgeëiste persoon een flagrante schending van artikel 6 EVRM tot gevolg kan hebben.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ook de nieuwe lidstaten gebonden zijn aan het EVRM en dat er geen concrete aanleiding is om te verwachten dat er ten aanzien van déze opgeëiste persoon sprake is van flagrante schending van artikel 6 EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gesteld en ook niet aannemelijk is geworden dat er concrete aanwijzingen bestaan dat de opgeëiste persoon in Letland behandeld zal worden in strijd met artikel 6 EVRM.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 47 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
De artikelen 5, 25 en 97 van de Wet op de accijns.
De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
RECHTDOENDE
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. F. Salomon en R. de Ruijter, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 december 2004.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.