Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR6866

Datum uitspraak2004-11-01
Datum gepubliceerd2004-12-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers284668 / HA RK 04-126 (NM)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Deskundigenbericht letselschade, inzage in patiëntendossier In het kader van (voorlopig) deskundigenbericht moet gelaedeerde medische informatie verstrekken aan de deskundige en aan medisch adviseur van de verzekeraar, maar niet aan verzekeraar zelf. Afweging tussen belangen gelaedeerde ex art. 8 EVRM en belangen verzekeraar ex art. 6 EVRM.


Uitspraak

284668 / HA RK 04-126 (NM) 1 november 2004 RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM TWEEDE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER BESCHIKKING i n d e z a a k v a n: de vennootschap naar Zwitsers recht WINTERTHUR SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ, gevestigd te Amsterdam, v e r z o e k s t e r, procureur: mr. Chr.H. van Dijk, t e g e n: [verweerster], wonende te [woonplaats], v e r w e e r s t e r, procureur: mr. R.V.H. Jonker. Partijen worden hierna Winterthur en [verweerster] ge-noemd. Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenonderzoek zal bevelen. VERLOOP VAN DE PROCEDURE De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen: - verzoekschrift, met bewijsstukken, ingediend ter griffie op 2 maart 2004; - verweerschrift, met bewijsstukken, tevens houdende een zelfstandig verzoek tot het houden van een deskundigenonderzoek, ingediend ter griffie op 10 juni 2004; - proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoek, gehouden op 14 juni 2004, waarvoor Winterthur en [verweerster] waren opgeroepen, en de in dat proces-verbaal genoemde stukken. De beschikking is bepaald op heden. Van de gewijzigde beschikkingsdatum zijn partijen door de griffier telefonisch op de hoogte gesteld. GRONDEN VAN DE BESLISSING 1. Vaststaande feiten In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten a. Op 8 april 2002 heeft een ongeval plaatsgevonden waarbij [verweerster], als voetgangster, en [een bestuurder van een auto], betrokken waren. De auto van [de bestuurder] voornoemd is bij Winterthur verzekerd krachtens de Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAM). b. Direct na het ongeval is [verweerster] onderzocht op de Eerste Hulp van het Sint Joseph Ziekenhuis te Veldhoven. Op het eerste hulp-formulier staat, voor zover leesbaar, vermeld dat [verweerster] pijn had aan haar rechterelleboog en linkerknie. c. [verweerster] heeft zich, naast het onder 1.b. vermelde onderzoek, na het ongeval door diverse (para-)medici en psychologen laten onderzoeken. Van deze onderzoeken heeft [verweerster] de volgende brieven dan wel verslagen overgelegd: - brief van [huisarts], d.d. 28 mei 2002; - brief van [fysiotherapeut], d.d. 28 mei 2002; - verslag van psychologisch expertiseonderzoek van drs. [psycholoog drs. M.], d.d. 28 maart 2003; - verslag van psychologisch onderzoek van [psycholoog drs. C.], d.d. 17 mei 2003; - brief van [radioloog], d.d. 1 augustus 2003; - verslag van neurologisch onderzoek van [neuroloog], d.d. 11 augustus 2003 en 2 september 2003. 2. Het verzoek 2.1. Winterthur legt aan het verzoek het volgende ten grondslag. Winterthur wenst duidelijkheid te verkrijgen omtrent de thans bij [verweerster] bestaande en gestelde beperkingen en het door haar gestelde causale verband tussen het ontstaan van deze beperkingen en het ongeval. 2.2. Winterthur stelt dat de deskundigen die [verweerster] tot nu toe heeft ingeschakeld - en dus als partijdeskundigen moeten worden aangemerkt - zich bij de door hen verrichte onderzoeken vrijwel geheel op de anamnese van [verweerster] hebben gebaseerd en nauwelijks op zelfstandig onderzoek. De conclusies van de door [verweerster] ingeschakelde partijdeskundigen zijn dan ook onvoldoende gemotiveerd en sluiten niet aan bij de overige inhoud van hun rapporten, aldus Winterthur. Voorts blijkt uit het verslag van [psycholoog drs C.] (zie 1.c.) dat [verweerster] na de aanrijding nog een aanrijding met een boom en een aanrijding met een fietser heeft gehad. Een onafhankelijke medische expertise door een neuroloog is volgens Winterthur dan ook noodzakelijk. 2.3. Voorts stelt Winterthur dat van [verweerster] mag worden verwacht dat zij de medische stukken van zowel vóór als na het ongeval in de procedure brengt en deze ook aan de medisch adviseur van Winterthur verstrekt. Er is immers geen onderzoek gedaan naar de medische voorgeschiedenis van [verweerster] en die is in het kader van de schaderegeling van evident belang, aldus Winterthur. 3. Het verweer 3.1. [verweerster] verzet zich niet tegen het verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek door een neuroloog op zichzelf, maar zij maakt wel bezwaar tegen de door Winterthur voorgestelde vraagstelling, de te benoemen deskundige, alsmede tegen de door Winterthur gewenste overlegging van de volledige patiëntenkaart. [verweerster] voert daartoe het volgende aan. 3.2. [verweerster] heeft ernstige bezwaren tegen de benoeming van de door Winterthur voorgestelde deskundigen, omdat ze zonder enige uitzondering een zeer negatief beeld schetsen van letselschadepatiënten. De rechtbank zal een volkomen onafhankelijke deskundige moeten benoemen, aldus [verweerster]. 3.3. Voorts bestaan er zijdens [verweerster] bezwaren tegen de overlegging van de volledige patiëntenkaart, althans voor zover deze aan de medisch adviseur van Winterthur zou moeten worden verstrekt. Gelet op het belang van [verweerster] dat haar recht op privacy gewaarborgd dient te blijven, dient aan de deskundige slechts die informatie te worden verstrekt uit het verleden van [verweerster] die van dezelfde aard is als de na het ongeval ontwikkelde klachten. Het is volgens [verweerster] juist de onafhankelijke deskundige die moet beoordelen wat relevant is en niet een ander, zeker niet de medisch adviseur van Winterthur. Op deze wijze wordt bovendien voorkomen dat er een soort “fishing expedition” ontstaat, aldus [verweerster]. 3.4. Tot slot heeft [verweerster] diverse bezwaren tegen de door Winterthur voorgestelde vraagstelling aangevoerd. Zij stelt van haar kant zelf de “graf-vraagstelling” voor. Deze vraagstelling wordt in de praktijk veel gebruikt. 4. Zelfstandig verzoek [verweerster] 4.1. [verweerster] verzoekt de rechtbank, naast de neurologisch expertise, een orthopedisch onderzoek te bevelen en wel door [professor van der E.]. 4.2. Met betrekking tot de kosten van de te benoemen orthopeed stelt [verweerster] zich op het standpunt dat deze uiteindelijk voor rekening van de aansprakelijke partij zullen moeten komen. Aangezien de aansprakelijkheid nog niet is erkend, zal [verweerster] evenwel de kosten van dit onderzoek hebben te dragen, dit in tegenstelling tot de kosten van de te benoemen neuroloog. Deze dienen te worden gedragen door Winterthur, aldus [verweerster]. Verweer ten aanzien van zelfstandig verzoek Winterthur stemt in met het benoemen van een orthopeed in het kader van een orthopedische expertise en de door [verweerster] voorgestelde deskundige. De beoordeling 6.1. Allereerst bespreekt de rechtbank het verzoek van Winterthur. Daarna zal het zelfstandige verzoek van [verweerster] worden behandeld. 6.2. Het verzoek van Winterthur voldoet aan de wettelijke vereisten, zoals neergelegd in de artikelen 203 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en is dan ook toewijsbaar, indien het ertoe kan dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus zijn procespositie beter te kunnen beoordelen. Dit laatste is het geval. Het verzoek is derhalve toewijsbaar, met inachtneming van hetgeen hierna wordt overwogen. 6.3.1. Partijen verschillen, ook na de mondelinge behandeling, van mening over de vraag of en zo ja, op welke wijze en aan wie inzage moet worden gegeven in de medische gegevens van [verweerster] van zowel vóór als ná het ongeval van 8 april 2002 (zie 1.a.). 6.3.2. Allereerst komt aan de orde de vraag of [verweerster] de onder 6.3.1. bedoelde medische informatie ter beschikking moet stellen aan Winterthur. De rechtbank is van oordeel dat er in geen geval aanleiding is te bepalen dat [verweerster] deze medische informatie ter inzage dient te geven aan Winterthur zelf, aangezien het medische informatie betreft en onvoldoende toegelicht is dat Winterthur in dit geval zelf aanspraak heeft op kennisneming daarvan. 6.3.3. Omtrent de vraag of [verweerster] gehouden is de medisch adviseur van Winterthur tot kennisneming in staat te stellen overweegt de rechtbank als volgt. Winterthur stelt dat de medische gegevens van voor het ongeval nodig zijn om te kunnen vaststellen of de door [verweerster] gestelde klachten en afwijkingen het gevolg zijn van het ongeval, mede omdat in dit geval volgens Winterthur aanwijzingen zijn gebleken van een potentieel relevante medische voorgeschiedenis en bovendien noch Winterthur, noch de door [verweerster] geraadpleegde partijdeskundigen over deze gegevens hebben kunnen beschikken. [verweerster] acht zich uit het oogpunt van privacy-bescherming niet gehouden de medisch adviseur van Winterthur inzage te geven in medische informatie van voor het ongeval. [verweerster] is wel bereid medische informatie van voor het ongeval ter beschikking te stellen aan de door de rechtbank te benoemen deskundige. 6.3.4. Bij de beantwoording van de vraag welke opvatting van partijen in dit geval de juiste is, komt het aan op een belangenafweging tussen de processuele belangen van beide partijen die worden beschermd door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), kort gezegd het recht op een eerlijk proces, en de individuele privacybelangen van [verweerster] die worden beschermd door artikel 8 EVRM. In deze belangenafweging gelden de volgende uitgangspunten. 6.3.5. Partijen zijn tot elkaar in een rechtens relevante verhouding komen te verkeren door het verkeersongeval van 8 april 2002 (zie 1.a). Voordien ontbrak tussen hen een rechtsverhouding en daarom is Winterthur niet bekend met eventuele medische gegevens omtrent [verweerster] van vóór het ongeval. Door het ongeval is, indien aansprakelijkheid komt vast te staan, Winterthur gehouden tot vergoeding van de schade van [verweerster] als gevolg van het ongeval. Zoals Winterthur terecht heeft opgemerkt tijdens de mondelinge behandeling zal bij de bepaling van de omvang van de schade in de regel relevant zijn of de schade van [verweerster] ook zou zijn ingetreden zonder ongeval, en zo ja, in welke mate. Partijen dienen, nu zij blijkens deze procedure over de afwikkeling van de schade van mening verschillen, over en weer zoveel mogelijk in staat te worden gesteld de schade af te wikkelen op een wijze die zich verdraagt met de eisen van artikel 6 EVRM. Winterthur kan, nu partijen vóór het ongeval geen rechtens relevante relatie met elkaar onderhielden, zonder informatie van [verweerster] niet beoordelen of er medische informatie over [verweerster] is uit de periode vóór het ongeval die relevant is voor de afwikkeling van de schade. Een en ander betekent dat Winterthur, teneinde zich te kunnen verweren tegen de aanspraak van [verweerster] op schadevergoeding onder de verzekering krachtens de WAM op een wijze die partijen ten opzichte van elkaar zoveel mogelijk in een processueel gelijkwaardige positie doet verkeren, aan artikel 6 EVRM in beginsel het recht kan ontlenen dat haar medisch adviseur kennis kan nemen van medische informatie omtrent [verweerster] uit de periode vóór het ongeval. Dit aan artikel 6 EVRM ontleende recht is echter niet absoluut. Nu [verweerster] zich beroept op privacy-schending in geval van verstrekking van die informatie, moet worden onderzocht of [verweerster] wordt beschermd door artikel 8 EVRM tegen de aanspraak van Winterthur op kennisneming van medische informatie omtrent [verweerster] uit de periode vóór het ongeval. 6.3.6. In een procedure als deze kan, indien [verweerster] tegen haar wil wordt verplicht mee te werken aan verstrekking van medische informatie aan de medisch adviseur van de wederpartij uit de periode vóór het ongeval, op zichzelf sprake zijn van een inbreuk op de geestelijke of lichamelijk integriteit van [verweerster] en daarmee van een schending van artikel 8, eerste lid, EVRM, dat onder andere een ieder recht geeft op respect voor zijn privé-leven. Van schending is echter geen sprake indien de privacy-inbreuk door het voorlopig deskundigenonderzoek, dat wordt gelast door de rechter in de uitoefening van openbaar gezag en bij wet is voorzien, in een democratische samenleving noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Of dit het geval is, vergt een afweging van de in dit geval over en weer betrokken belangen. In deze belangenafweging is het volgende van betekenis. 6.3.7. De eventuele voorrang van het privacybelang van [verweerster] mag er in ieder geval niet toe leiden dat de procedure niet meer zou voldoen aan de eisen van artikel 6 EVRM. Daarom moet allereerst worden vastgesteld of artikel 6 EVRM zou worden geschonden indien de medisch adviseur van Winterthur niet in staat wordt gesteld tot kennisneming van medische informatie over [verweerster] uit de periode vóór het ongeval. Deze kwestie moet worden beoordeeld in de context van het Nederlandse procesrecht. Op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de rechter geen verplichting, maar een discretionaire bevoegdheid om een partij te gelasten bepaalde stukken over te leggen. Daarom zal, indien het op die kennisneming gerichte verzoek van Winterthur niet wordt gehonoreerd met een motivering in het kader van artikel 22 Rv, van schending van artikel 6 EVRM geen sprake zijn. 6.3.8. Het voorlopig deskundigenonderzoek wordt gevraagd met het oog op onder meer de vaststelling van de schade van [verweerster] als gevolg van het ongeval. Indien in de procedure waarin het voorlopig deskundigenonderzoek tot stand komt partijen niet zoveel mogelijk in een processueel gelijkwaardige positie verkeren en in de gelegenheid geraken hun standpunt omtrent de schadevaststelling zoveel mogelijk gelijkwaardig te onderbouwen, wordt ernstig afbreuk gedaan aan de strekking van het voorlopig deskundigenonderzoek, te weten dat het ertoe kan dienen de verzoekende partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden waardoor zij haar procespositie beter kan beoordelen. De ratio hiervan is dat zoveel mogelijk wordt gewaarborgd dat het voorlopig deskundigenbericht partijen dichterbij de vaststelling van de schade brengt. 6.3.9. Indien wordt volstaan met kennisneming door de te benoemen deskundige van de medische informatie omtrent [verweerster] uit de periode vóór het ongeval, wordt onvoldoende recht gedaan aan de eis dat partijen zoveel mogelijk in een processueel gelijkwaardige positie verkeren en gelijkwaardig gelegenheid krijgen hun standpunt ter zake van de vaststelling van de schade te onderbouwen. In dat geval is immers het gebruik van de medische gegevens door de deskundige voor de medisch adviseur van [verweerster] wel, maar voor de medisch adviseur van Winterthur niet controleerbaar en verkeert vervolgens [verweerster] in een betere informatiepositie bij de onderbouwing van het standpunt ter zake van de schadevaststelling dan Winterhur. Winterthur kan daarom slechts worden verplicht genoegen te nemen met kennisneming door de deskundige indien zwaarwegende belangen van [verweerster] dit eisen. 6.3.10. Het voorlopig deskundigenbericht houdt verband met de aanspraak die [verweerster] jegens Winterthur maakt op schadevergoeding. De schade zal moeten worden begroot door middel van een vergelijking tussen de situatie van [verweerster] na het ongeval enerzijds en de fictieve situatie waarin [verweerster] zou (komen te) verkeren indien het ongeval zou zijn uitgebleven anderzijds. Het belang van Winterthur bij kennisneming van de medische informatie omtrent [verweerster] uit de periode vóór het ongeval staat dan ook in een redelijke verhouding tot het doel waarvoor de informatie wordt gevraagd. Winterthur heeft bovendien geen ander middel om toegang tot deze informatie te krijgen. 6.3.11. [verweerster] heeft tegenover het belang van Winterthur bij een debat tussen partijen over de schadevaststelling waarin partijen gelijkwaardig in staat zijn hun standpunten te onderbouwen, het belang van de eigen privacybescherming gesteld. Zonder voldoende toelichting, die ontbreekt, is in het licht van het voorgaande de enkele wens van [verweerster] om geen medische gegevens uit de periode vóór het ongeval beschikbaar te hoeven stellen aan de medisch adviseur van de wederpartij onvoldoende om aan dit belang in dit geval doorslaggevende betekenis toe te kennen. Hoezeer ook [verweerster] aanspraak heeft op privacybescherming, moet onder deze omstandigheden dit belang wijken voor het belang van Winterthur dat Winterthur zich door haar eigen medisch adviseur behoort te kunnen doen voorlichten over de vraag of die gegevens potentiële relevantie hebben voor de vaststelling van de schade. 6.3.12. Bij dit alles geldt tenslotte dat [verweerster] desondanks niet gehouden zal zijn medische informatie te verstrekken aan een persoon die optreedt als medisch adviseur van Winterthur, maar die geen arts is of een andere in artikel 47, tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg vermelde hoedanigheid heeft, aangezien anders voor [verweerster] onvoldoende met wettelijke waarborgen is omkleed dat, indien [verweerster] medische gegevens verstrekt, daarmee zal worden omgegaan op een wijze die zich verdraagt met artikel 8 EVRM. 6.3.13. Op grond van het voorgaande dient [verweerster] aan de deskundige en aan de medisch adviseur van de wederpartij afschriften te verstrekken van op haar betrekking hebbende medische informatie uit de periode vóór het ongeval. 6.3.14. Op dezelfde gronden als hiervoor aangegeven en mede bezien in het licht dat zulks voor de vraag naar de toerekening van belang is, dient [verweerster] tevens alle op haar betrekking hebbende medische informatie van ná het ongeval te overleggen. In dit verband is van belang dat, zoals Winterhur heeft gesteld, in het rapport van 1 mei 2003, opgesteld door de [psycholoog drs. S], is vermeld dat [verweerster] na het ongeval een tweetal aanrijdingen heeft gehad, te weten met een boom en een fietser. 6.3.15. De slotsom is dat [verweerster] alle medische informatie van zowel vóór als ná het ongeval aan de medisch adviseur van Winterthur en de hierna te melden deskundige dient te verstrekken. Het gaat hierbij telkens om de medische informatie die zich over [verweerster] bevindt bij haar huisarts en alle andere door haar geraadpleegde artsen. 6.4. Vervolgens komt de rechtbank toe aan de behandeling van de vraag welke vragen aan de deskundige moeten worden voorgelegd, nu tussen partijen ook op dit punt geen overeenstemming bestaat. Winterthur heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de zogenaamde “grafvraagstelling” van [verweerster]. Winterthur heeft vervolgens ter zitting als compromis een derde vragenlijst voorgesteld, die overwegend is gebaseerd op een experimentele vraagstelling van de zogenaamde “Interdiscipliniaire Werkgroep Medische Deskundigen” (verder: de derde vragenlijst). Deze vragenlijst heeft Winterthur als bijlage bij de schriftelijke toelichting ten behoeve van de mondelinge behandeling toegevoegd. De raadsman van [verweerster] heeft ten aanzien van deze vragenlijst opgemerkt dat hij zich hier veel beter in kan vinden. Desondanks heeft [verweerster] haar eigen vragenlijst gehandhaafd, aangezien de derde vragenlijst erg op de “grafvraagstelling” lijkt, aldus [verweerster]. 6.5. Wat er ook zij van de vraag of de door [verweerster] voorgestelde vraagstelling inderdaad lijkt op de derde vragenlijst, en nog daargelaten of het juist is dat [verweerster]’ vraagstelling in de praktijk veel wordt gebruikt, de juistheid van deze stelling wordt immers door Winterthur weersproken, vast staat dat [verweerster] geen inhoudelijke bezwaren heeft aangevoerd tegen de derde vragenlijst en de door Winterthur daaraan toegevoegde vragen. De rechtbank zal deze derde vraagstelling dan ook met geringe aanpassing overnemen. 6.6. Evenmin hebben partijen overeenstemming bereikt over de te benoemen deskundige. De rechtbank zal op dit punt overgaan tot benoeming van een onafhankelijk deskundige. [professor dr W.] heeft de rechtbank desgevraagd meegedeeld bereid te zijn om in deze zaak als deskundige op te treden. 6.7. De deskundige zal zijn onderzoek zelfstandig dienen te verrichten. Daarbij moet hij partijen in de gelegenheid stellen om opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit zijn schriftelijk bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Tevens zal in dat bericht melding worden gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken van partijen. Indien een partij schriftelijk opmerkingen aan de deskundige doet toekomen, verstrekt hij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij. 6.8. Partijen zijn verplicht mee te werken aan het onderzoek van de deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht. 6.9. Winterthur zal een voorschot ter zake van de kosten van de deskundige aan de griffier van deze rechtbank dienen te betalen, welk voorschot zal worden vastgesteld op een door de deskundige te bepalen bedrag. 6.10. Nu de procureur van [verweerster] een afschrift van deze beschikking ontvangt, is Winterthur niet gehouden haar op de voet van artikel 206 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden. 6.11. Omwille van proceseconomische redenen wordt de behandeling van het zelfstandig verzoek van [verweerster] houdende de benoeming van een orthopedisch chirurg aangehouden tot na de expertise van [professor dr W.]. De rechter bepaalt daartoe dat de zaak pro forma wordt aangehouden tot 4 april 2005. [verweerster] dient de rechtbank vóór deze datum te laten weten of zij het zelfstandige verzoek handhaaft dan wel intrekt. Indien op genoemde datum geen bericht van [verweerster] wordt ontvangen, zal de rechtbank de zaak als afgedaan beschouwen. 6.12. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing. BESLISSING De rechtbank: met betrekking tot het verzoek van Winterthur: - beveelt een onderzoek door de deskundige: [professor dr W.], neuroloog p/a Academisch Ziekenhuis VU Postbus 7057 1007 MB Amsterdam tel. nr. 020 - 444 28 34; - bepaalt dat aan de deskundige de volgende vragen zullen worden voorgelegd: 1. Medisch wetenschappelijke opvattingen a. Bestaan er over het onderwerp van de expertise medisch-wetenschappelijk uiteenlopende opvattingen? Indien het antwoord op vraag 1.a. bevestigend luidt: b. Kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteenlopen (voor zover mogelijk met verwijzing naar literatuur)? c. Welke is uw eigen opvatting? d. Kunt u aangeven of een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen dan waartoe u komt? e. Als inderdaad een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen, kunt u aangeven wat dat oordeel zou zijn geweest? 2. De situatie ná ongeval a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen, en het resultaat van deze behandelingen? b. Wilt u een actuele inventarisatie van de medische voorgeschiedenis van betrokkene op het terrein van uw specialisme vermelden? c. Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek? d. Wat is de diagnose op uw vakgebied? e. Indien er sprake is van klachten waarbij geen objectiveerbaar letsel kan worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn? f. Acht u de toestand van betrokkene zodanig stabiel dat een beoordeling van de blijvende gevolgen mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel? g. Indien dit laatste het geval is (belangrijke toekomstige verbetering of verslechtering), kunt u dan aangeven in welke mate en op welke termijn u deze verbetering of verslechtering verwacht en in hoeverre deze verandering gevolgen zal hebben voor de mate van functiestoornis en de beperkingen? 3. De hypothetische situatie zonder ongeval a. Zijn de door u op uw vakgebied geconstateerde klachten en symptomen direct of indirect als ongevalsgevolg te zien, in die zin dat zij er niet zouden zijn geweest als het ongeval zich niet had voorgedaan? b. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven (i) met welke mate van zekerheid, (ii) op welke termijn en (iii) in welke omvang de klachten en symptomen dan zouden zijn ontstaan? 4. Overige aspecten van de hypothetische situatie zonder ongeval Met het oog op de bepaling van de looptijd van eventuele toekomstschade, is van belang te weten of in het medisch dossier van betrokkene overigens feiten en omstandigheden voorkomen – ook buiten de huidige klachten en symptomen en/of uw eigen vakgebied gelegen – die aanleiding zouden kunnen geven te veronderstellen dat bij betrokkene ook zonder ongeval op enig moment beperkingen zouden zijn opgetreden op het gebied van de uitoefening van de beroepsactiviteiten of het verrichten van werkzaamheden in en rond de woning. Wilt u, tegen deze achtergrond, een inventarisatie maken van de feiten en omstandigheden uit het medisch dossier van betrokkene die naar uw mening in dit opzicht relevant zijn? 5. Het genezingsproces en de opstelling van de betrokkene daarin a. Welke behandelingen of therapieën op uw vakgebied zijn medisch geïndiceerd voor het letsel van betrokkene? b. Welke van deze behandelingen of therapieën zijn ingesteld en met welk resultaat? c. Indien niet alle medisch geïndiceerde behandelingen of therapieën zijn ingesteld of volledig afgerond, kunt u dan aangeven wat daarvoor de reden is geweest? d. Indien deze reden bestaat uit een weigering van betrokkene om deze behandelingen of therapieën te ondergaan of voort te zetten, kunt u dan aangeven: - in hoeverre behandeling of voortzetting bij betrokkene zou hebben geleid tot een vermindering van de klachten; - in hoeverre deze weigering verband houdt met of kan worden gezien als een uitvloeisel van de persoonlijkheidsstructuur van betrokkene of het bij betrokkene bestaande klachtenpatroon. 6. Op welke percentage schat u de blijvende invaliditeit ten gevolge van het ongeval op basis van de AMA-normen (vijfde editie) aangevuld met die van de Nederlandse Vereniging van Neurologen (NOV)? 7. Wilt u – indien van toepassing – een beperkingenprofiel invullen en daarbij – indien van toepassing – een onderscheid maken tussen ongevalgerelateerde en niet ongevalgerelateerde klachten? 8. Hebt u overigens nog opmerkingen die voor de onderhavige zaak van belang kunnen zijn? Zo ja, welke? - bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal verrichten en dat dit zal plaatsvinden op een door de deskundige te bepalen plaats en tijd; - bepaalt dat door Winterthur een voorschot ter zake van de kosten van de deskundige ter griffie zal worden gedeponeerd, welk voorschot bij deze wordt bepaald op een door de deskundige te begroten bedrag; - bepaalt dat Winterthur uiterlijk op 29 november 2004 het verzoekschrift, verweerschrift en andere relevante stukken aan de deskundige zal doen toekomen; - bepaalt dat het door de deskundige uit te brengen bericht uiterlijk op 7 maart 2005 zal worden ingeleverd ter griffie van deze rechtbank; - wijst het meer of anders verzochte af; met betrekking tot het zelfstandige verzoek van [verweerster]: - houdt de zaak pro forma aan tot 4 april 2005 tot het hiervoor onder 6.11. vermelde doel. Aldus gegeven door mr. M.L.D. Akkaya, lid van genoemde kamer, en uitge-sproken ter openbare terechtzit-ting van 1 november 2004 in tegenwoor-digheid van de griffier.