Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5911

Datum uitspraak2004-11-09
Datum gepubliceerd2004-11-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/7103 DK
Statusgepubliceerd
SectorDouanekamer


Indicatie

Belanghebbende fabriceert, onder meer, voeders en mengsels voor menselijke en/of dierlijke consumptie. In dat kader is haar een vergunning verleend om bepaalde goederen, waarin kokosolie is verwerkt en die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie, in het vrije verkeer te brengen met toepassing van een gunstige tariefregeling uit hoofde van een bijzondere bestemming. De goederen waarvoor deze regeling geldt zijn opgesomd in een bijlage bij de vergunning. Bij een controle is vastgesteld dat ook andere producten dan die zijn opgesomd in bijlage 8, zonder heffing in het vrije verkeer zijn gebracht. Voor de douanerechten en de omzetbelasting verschuldigd over die invoeren is een uitnodiging tot betaling uitgereikt. De omzetbelasting is niet meer in geding omdat is komen vast te staan dat belanghebbende beschikt over een aanwijzing in de zin van artikel 23 van de wet OB. Wel is nog in het geding de ingangsdatum van de uitbreiding van de vergunning voor producten van palmolie,palmpitolie, palmstearine, raapzaad, rundvet en sojaolie. Deze laatste vergunning geldt vanaf 1 oktober 2001. De Douanekamer overweegt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat er sprake was van producten als genoemd in bijlage 8. Zij heeft derhalve niet heeft voldaan aan de vergunningsvoorwaarden en de belasting is terecht nagheven. Ten aanzien van de ingangsdatum van de vergunning overweegt de Douanekamer dat aan de nieuwe vergunning, gelet op artikel 294 UCDW, terecht geen verdergaande terugwerkende kracht is verleend dan tot 1 oktober 2001.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Douanekamer Uitspraak in de zaak nr. 02/7103 DK de dato 9 november 2004 1. De procedure 1.1. Op 25 november 2002 is ter griffie een beroepschrift ingekomen van A, namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid S B.V. te Y, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de in één geschrift vervatte uitspraken van het Hoofd van de Belastingdienst/Douane R (hierna: de inspecteur) van 16 oktober 2002, nr. ... inzake het bezwaar van belanghebbende tegen de in de uitnodiging tot betaling van 15 augustus 2001, kenmerk ..., vermelde bedragen van f 44.615,29 (€ 20.245,54) aan douanerechten en f 107.188,83 ( € 48.640,17) aan omzetbelasting, en tegen de niet-ontvankelijkverklaring van na te melden verzoek. 1.2. Van belanghebbende is door de Griffier een griffierecht van € 218 geheven. 1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 20 april 2004. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende H., alsmede namens de inspecteur C, vergezeld van T. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan de Douanekamer en aan de wederpartij. De Douanekamer rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. 1.4. De Douanekamer heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde nadere informatie van partijen te verkrijgen. Ter zake heeft een briefwisseling met partijen plaatsgevonden. Belanghebbende heeft bij brief van 18 mei 2004 toestemming gegeven dat zonder nadere zitting op het beroep wordt beslist. De inspecteur heeft daartoe bij schrijven van 10 mei 2004 eveneens toestemming verleend. 2. De vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende houdt zich, voor zover hier van belang, bezig met de fabricage van voeders en mengsels voor menselijke en/of dierlijke consumptie. Een aantal voor de vervaardiging van deze producten benodigde grondstoffen, waaronder kokosolie, wordt door belanghebbende vanuit derde landen betrokken en in Nederland in het vrije verkeer gebracht. 2.2. Met ingang van 1 juni 1999 is aan belanghebbende, tot en met 31 december 2000, onder nummer ... een vergunning verleend om kokosolie als bedoeld in tariefpost 1513 1930 van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) in het vrije verkeer te brengen met toepassing van een gunstige tariefregeling uit hoofde van een bijzondere bestemming (hierna: de vergunning). In de vergunning is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “(…) 3. Omschrijving van de voorgeschreven bijzondere bestemming De kokosolie worden gebruikt bij de vervaardiging van producten, genoemd in bijlage 8, die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie. Indien nieuwe producten worden toegevoegd aan bijlage 8 moet vergunninghouder, voordat met de vervaardiging van deze producten wordt aangevangen, schriftelijk toestemming hebben van de inspecteur. (…) Bijlage 1 (…) 4. Verschuldigdheid Het niet nakomen van de voorwaarden en bepalingen waaronder deze vergunning is verleend, is verboden en heeft tot gevolg dat de vergunninghouder de rechten bij invoer alsnog verschuldigd wordt. (…) Bijlage 8 Lijst met producten niet bestemd voor menselijke consumptie waar bij de vervaardiging kokosolie wordt gebruikt (deze lijst omvat alle producten binnen S b.v. waar bij de vervaardiging kokosolie wordt gebruikt) Intern nr. Productnaam GN-code (…) (…) (…)” Voor alle in bijlage 8 bij de vergunning vermelde producten is als “GN-code” tariefpost 2309 9035 van de GN vermeld. 2.3. Bij brief van 13 december 2000 heeft belanghebbende de inspecteur onder meer verzocht om verlenging van de vergunning. Bij beschikking van 20 december 2000, kenmerk ... heeft de inspecteur de vergunning verlengd tot 1 april 2001. 2.4. Met dagtekening 6 februari 2001 heeft belanghebbende een aanvraag ingediend tot uitbreiding van de vergunning met palmolie als bedoeld in tariefpost 1511 9091 van de GN, palmpitolie als bedoeld in tariefpost 1513 2930 van de GN, alsmede rundvet als bedoeld in tariefpost 1502 0010 van de GN. 2.5. Op 28 maart 2001, 9 april 2001 en 20 april 2001 heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld naar de naleving van de voorwaarden van de vergunning gedurende de periode 1 juni 1999 tot en met 31 januari 2001. Daarnaast is een mogelijke uitbreiding van de vergunning met de producten palmolie, palmpitolie, en rundvet onderzocht. In het op 15 augustus 2001 gedateerde rapport van de ingestelde controle is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “(…) 4.4.1. Productie niet-vergunning goederen In de vergunning (…) is een lijst van eindproducten opgenomen, waarvan door het laboratorium van het ministerie van Financiën is bevestigd dat deze producten niet kunnen worden gebruikt voor menselijk consumptie. Tevens is in de vergunning opgenomen dat S B.V. een verzoek moet indienen voor uitbreiding van de vergunning met nieuwe eindproducten. Uit het bestand (…) is gebleken dat S B.V. onderstaande eindproducten heeft geproduceerd die niet voorkomen in de lijst behorende bij de vergunning. (Douanekamer: hier volgt een lijst met 43 producten, gesorteerd op receptnummer, die als zodanig niet vermeld zijn in de in bijlage 8 bij de vergunning opgenomen lijst) Het vorenstaande betekent dat S B.V. alsnog de rechten bij invoer en de omzetbelasting moet betalen. De verschuldigde rechten zijn. (…) rechten bij invoer omzetbelasting fl. 22.522,01 fl. 81.222,77 4.4.2. Overige productie Uit de overige bescheiden blijkt dat S B.V. de kokosolie heeft ingezet in producten die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie. (…)” Op basis van zijn bevindingen tijdens het onderzoek adviseert de controlerend ambtenaar, voor zover hier van belang, de vergunning te verlengen tot en met 31 oktober 2001, voorlopig geen vergunning bijzondere bestemming te verlenen voor palmolie, palmpitolie en rundvet en medio oktober 2001 nogmaals een administratieve controle in te stellen om te beoordelen of de vergunning bijzondere bestemming definitief kan worden verleend en of deze kan worden uitgebreid met palmolie, palmpitolie en rundvet. 2.6. Met dagtekening 15 augustus 2001 is de in geschil zijnde uitnodiging tot betaling vastgesteld. Bij beschikking van 22 augustus 2001, kenmerk ... (hierna: de beschikking) heeft de inspecteur het verzoek van belanghebbende om uitbreiding van de vergunning afgewezen in afwachting en afhankelijk van de resultaten van een in oktober 2001 in te stellen vervolgonderzoek. Daarbij is tevens aangegeven dat indien de vergunning bijzondere bestemming zal worden uitgebreid, deze uitbreiding met ingang van 1 juni 2001 zal worden verleend. 2.7. Belanghebbende heeft op 28 augustus 2001 een bezwaarschrift ingediend tegen zowel de uitnodiging tot betaling als tegen het “in het rapport onder punt 6.3 vermelde dat voorlopig geen vergunning wordt verleend voor palmolie, palmpitolie en rundvet”; laatstvermeld bezwaar richt zich tegen de in de beschikking vermelde datum van 1 juni 2001 vanaf welke datum de uitbreiding van de vergunning zou kunnen worden verleend. 2.8. Op 6 maart 2002 heeft de inspecteur onder nummer NL nr. ... een nieuwe vergunning voor gebruik voor een bijzondere bestemming aan belanghebbende verleend (hierna: de nieuwe vergunning) met een geldigheidsduur van 1 oktober 2001 tot en met 30 september 2004. Op grond van de nieuwe vergunning bestaat aanspraak op een gunstige tariefbehandeling ter zake van het in het vrije verkeer brengen van de producten kokosolie (tariefpost 1513 1930 van de GN), palmolie (tariefpost 1511 9091 van de GN), palmpitolie (tariefpost 1513 2930 van de GN), palmstearine (tariefpost 1511 9019 van de GN), raapzaad (tariefpost 1514 9010 van de GN), rundvet (tariefpost 1502 0010 van de GN) en sojaolie (tariefpost 1507 9010 van de GN) indien deze producten worden aangewend voor ander technisch of industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie. In de nieuwe vergunning is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “(…) Bijlage 1. Algemeen (…) 1.2 Bijzondere bestemming Het bereiken van de bijzondere bestemming (het gebruik voor ander technisch of industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie) is in een schrijven van het Laboratorium van het Ministerie van Financiën van 19 september 2001, kenmerk ... SO, als volgt verwoord. “het toevoegen van bepaalde eiwitten aan het mengsel van vetten/oliën, de zuiverheid van het eindproduct, de wijze van verpakken, de opschriften op de verpakking vormen aanwijzingen die aan kunnen geven dat producten, die de vergunninghouder op de markt heeft gebracht, niet bestemd is voor menselijke consumptie (ook al zijn de producten op zich niet schadelijk indien ze door mensen worden geconsumeerd)”. 1.3 Inrichting administratie (…) Productie Controle op de productie kan worden uitgevoerd in de directory (…) Aan de hand van deze gegevens kan worden achterhaald of het product voldoet aan de bestemming “niet geschikt voor menselijke consumptie”. (…)” 2.9. Belanghebbende beschikt over een aanwijzing als bedoeld in artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB’68). Bij brief van 10 mei 2004, kenmerk... heeft de inspecteur alsnog geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de uitnodiging tot betaling voor zover deze de geheven omzetbelasting betreffen. 3. Het geschil Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen: I. Heeft de inspecteur terecht belanghebbende uitgenodigd tot betaling van douanerechten en omzetbelasting voor producten van belanghebbende die niet zijn vermeld in bijlage 8 van de vergunning? II. Heeft de inspecteur terecht de nieuwe vergunning niet met verdergaande terugwerkende kracht dan tot 1 oktober 2001 verleend? Indien de onder I vermelde vraag ontkennend wordt beantwoord, is tussen partijen niet in geschil dat de uitnodiging tot betaling voor zover het betreft de douanerechten moet worden verminderd met een bedrag van fl. 22.522,01 (€ 10.220,04). 4. Het standpunt van belanghebbende 4.1. Terecht is aanspraak gemaakt op een gunstige tariefbehandeling ter zake van het in het vrije verkeer brengen van kokosolie die gebruikt is bij de vervaardiging van de in onderdeel 4.4.1 van het controlerapport vermelde producten. De uitnodiging tot betaling van douanerechten is, voor zover het de invoer van deze kokosolie betreft, ten onrechte vastgesteld. De eindproducten waarin de kokosolie is verwerkt zijn niet bestemd voor menselijke consumptie. Aan de betreffende producten is namelijk een mengsel toegevoegd van vitaminen, sporenelementen, mineralen en (soms) antibiotica. De toevoeging van dit mengsel, welke toevoeging uit de recepturen en batchrapporten blijkt en welke door het douanelaboratorium kan worden vastgesteld, maakt de producten absoluut ongeschikt voor menselijke consumptie. Uit de administratie die maandelijks wordt overgelegd aan het Productschap voor Veevoeder en die door de Algemene Inspectiedienst (AID) wordt gecontroleerd, blijkt dat de desbetreffende eindproducten worden gebruikt als veevoeder. Alle geproduceerde (eind)producten vallen onder tariefpost 2309 9035 van de GN en zijn qua samenstelling nagenoeg gelijk aan de producten die in bijlage 8 van de vergunning zijn opgenomen. Doordat de verplichte inmengpercentages van mager melkpoeder regelmatig worden gewijzigd, wijzigen alle producten waarin mager melkpoeder is verwerkt, van samenstelling. De productnamen veranderen daarbij niet; wel wijzigt het productnummer teneinde het Productschap een goed inzicht te geven in de verwerking van steunwaardig mager melkpoeder. Theoretisch is in deze gevallen sprake van een nieuw product. In feite verandert er echter niets. De lijst van eindproducten die in bijlage 8 is opgenomen kan niet meer zijn dan een indicatie. Dat blijkt ook wel uit de nieuwe vergunning, waarin geen lijst van toegestane eindproducten is opgenomen. Ook op basis van andere gegevens kan worden vastgesteld dat de betrokken producten niet bestemd zijn voor menselijke consumptie, zoals de verpakking, de categorie afnemers (kalvermesters) en dergelijke. 4.2. Het bezwaar met betrekking tot de nieuwe vergunning is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan de inspecteur in de uitspraak stelt, was ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift al een beschikking afgegeven. Uitgaande van de ontvankelijkheid van het bezwaar, heeft de inspecteur ten onrechte de nieuwe vergunning niet reeds met ingang van 13 december 2000 verleend. Als destijds was verzocht om uitbreiding van de in de lijst in Bijlage 8 bij de (oude) vergunning opgenomen producten, was die uitbreiding ongetwijfeld verleend aangezien de eindproducten nauwelijks verschillen van de in deze lijst vermelde eindproducten. Er is bovendien strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien vergunningen als deze bij collega-bedrijven met terugwerkende kracht tot de datum van aanvraag worden verleend. 4.3. Ter zitting heeft belanghebbende nog betoogd dat zij beschikt over een aanwijzing als bedoeld in artikel 23 van de Wet OB’68. De omzetbelasting ter zake van de invoer is derhalve ten onrechte door middel van een uitnodiging tot betaling geheven. 5. Het standpunt van de inspecteur 5.1. Belanghebbende heeft niet voldaan aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend door producten die niet op de lijst van bijlage 8 bij de vergunning zijn vermeld, met toepassing van een gunstige tariefregeling in het vrije verkeer te brengen. Het is daarbij niet relevant of de eindproducten waarin de kokosolie verwerkt is al dan niet voor menselijke consumptie zijn. Belanghebbende geeft zelf al aan dat de samenstelling per product kan variëren en dat dan sprake is van nieuwe producten. Vastgesteld is dat de litigieuze producten niet in bijlage 8 zijn opgenomen, en dat ook geen verzoek is gedaan tot uitbreiding van bijlage 8 met deze producten. Er was derhalve voor de litigieuze producten geen vergunning voor gebruik voor een bijzondere bestemming verleend. Dat betekent dat er geen gunstige tariefbehandeling mogelijk is. 5.2. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar had ongegrond moeten worden verklaard. De vergunning is in eerste instantie verlengd. Voor wat betreft de periode gelegen ná het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning, doch vóór de inwerkingtreding van de nieuwe vergunning, is met belanghebbende afgesproken dat zij verzoeken om teruggaaf kon indienen. Voor de andere oliën en vetten dan kokosolie beschikte belanghebbende vóór de ingangsdatum van de nieuwe vergunning – 1 oktober 2001 – inderdaad niet over een vergunning. Voor deze producten is echter eerst op 8 februari 2001 een aanvraag ontvangen. Alvorens een vergunning voor nieuwe producten te verlenen, werd een administratieve controle met betrekking tot de naleving van de bestaande vergunning noodzakelijk geacht. Die controle verliep door een onvoldoende voorbereiding aan de zijde van belanghebbende allerminst voorspoedig. Uiteindelijk moest een vervolgcontrole in oktober 2001 uitsluitsel geven. De lange tijdsspanne tussen de (eerste) brief van 13 december 2000 en de uiteindelijke ingangsdatum van de nieuwe vergunning is dan ook uitsluitend aan belanghebbende te wijten. Daarbij is de nieuwe vergunning met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2001 afgegeven. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is geen sprake, omdat aan de nieuwe vergunning terugwerkende kracht is verleend. 5.3. Ter zitting heeft de inspecteur, zakelijk weergegeven, nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd. - De toepassing van de regeling bijzondere bestemmingen is afhankelijk van het voldoen aan de voorwaarden van de vergunning. De geldigheid van de vergunning is niet afhankelijk van het artikelnummer, maar van de receptuur. Producten met verschillende receptuur zijn niet dezelfde producten. Belanghebbende heeft niet bewezen dat de producten ter zake waarvan de uitnodiging tot betaling is opgelegd producten zijn met dezelfde receptuur als die welke in bijlage 8 bij de vergunning zijn opgenomen. Derhalve is niet bewezen dat deze goederen dezelfde zijn als die welke in bijlage 8 zijn opgenomen. Dat brengt met zich dat niet aan de voorwaarden van de vergunning is voldaan. De uitnodiging tot betaling van douanerechten is terecht opgelegd. - Verdergaande terugwerkende kracht voor de nieuwe vergunning is niet mogelijk. Gedurende het tijdvak waarop de controle betrekking had, gold de oude vergunning. Gedurende deze periode kan niet met terugwerkende kracht ook nog de nieuwe vergunning van kracht zijn. Derhalve is aan de nieuwe vergunning terecht terugwerkende kracht ontzegd. - Het is niet bekend of de producten waarop de uitnodiging tot betaling ziet al dan niet voor menselijke consumptie zijn. Dat is hier ook niet relevant. Het gaat erom of al dan niet aan de voorwaarden voor de vergunning is voldaan. - Bij het aanvragen van de vergunning heeft belanghebbende uitdrukkelijk omwille van de duidelijkheid verzocht om bij de vergunningverlening een lijst van producten te voegen waarop de vergunning zou zien. - Volgens beschikbare informatie heeft belanghebbende geen aanwijzing als bedoeld in artikel 23 van de Wet OB’68. Nu belanghebbende het tegendeel stelt, zal de juistheid van deze informatie worden nagaan. De Douanekamer wordt verzocht de inspecteur daarvoor tijd te gunnen. 6. De rechtsoverwegingen 6.1. De omzetbelasting De Douanekamer stelt voorop dat de inspecteur, als vermeld in 2.9, alsnog, en naar het oordeel van de Douanekamer terecht, heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de uitnodiging tot betaling voor zover deze de geheven omzetbelasting betreft, nu belanghebbende beschikt over een aanwijzing in de zin van artikel 23 van de Wet OB’68. De uitnodiging tot betaling dient derhalve te worden verminderd met het daarin vermelde bedrag aan omzetbelasting, ofwel fl. 107.188,83 (€ 48.640,17). 6.2. De aanspraak op een gunstige tariefbehandeling 6.2.1. Tariefpost 1513 1930 van de GN en de daarbij behorende voetnoot luiden als volgt. “1513 1513 11 1513 19 1513 1930 Kokosolie (kopraolie), palmpitten- en babassunotenolie, alsmede fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd; - kokosolie (kopraolie) en fracties daarvan; -- andere; --- andere; ---- voor ander technisch of industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie (1)” Voetnoot bij tariefpost 1513 1930 00: “Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden en bepalingen, vastgesteld bij de op dit gebied geldende communautaire bepalingen.” 6.2.2. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het communautair douanewetboek (hierna: CDW) juncto artikel 291 van de Uitvoeringsverordening CDW (tekst 1999; hierna: UCDW) is het in het vrije verkeer brengen van goederen met toepassing van een schriftelijke gunstige tariefregeling uit hoofde van hun bijzondere bestemming afhankelijk van de verlening van een schriftelijke vergunning aan degene die de goederen voor het vrije verkeer invoert of doet invoeren. In dat verband is de vergunninghouder verplicht de goederen de voorgeschreven bijzondere bestemming te doen volgen (artikel 293, aanhef en onderdeel a, van de UCDW). 6.2.3. Uit het bepaalde in artikel 21, eerste lid, tweede volzin van het CDW, gelezen in samenhang met artikel 87 van het CDW, blijkt dat de voorwaarden waaronder aanspraak kan worden gemaakt op bedoelde gunstige tariefbehandeling in de vergunning worden vastgesteld. 6.2.4. Blijkens artikel 3 van de vergunning, zoals hiervoor aangehaald onder 2.2, wordt de bijzondere bestemming van de door belanghebbende in het vrije verkeer gebrachte kokosolie gevormd door het gebruik daarvan bij de vervaardiging van producten, vermeld in bijlage 8 bij de vergunning, die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie. De bijzondere bestemming waarvoor door belanghebbende aanspraak kan worden gemaakt op een gunstige tariefbehandeling is mitsdien afhankelijk van de vermelding van het eindproduct bij de vervaardiging waarvan de kokosolie wordt gebruikt, in bijlage 8 bij de vergunning. Naar het oordeel van de Douanekamer is de aldus in de vergunning omschreven bijzondere bestemming niet strijdig met het bepaalde in tariefpost 1513 1930 van de GN en het gestelde in de bij deze onderverdeling behorende voetnoot, als weergegeven onder 6.2.1. 6.2.5. De inspecteur stelt zich gemotiveerd op het standpunt dat de 43 producten, vermeld in onderdeel 4.4.1 van het controlerapport (zie 2.3), andere producten zijn dan die welke in de lijst van bijlage 8 bij de vergunning zijn opgenomen. Het ligt alsdan op de weg van belanghebbende te bewijzen dat de desbetreffende producten dezelfde zijn als producten welke wel in deze bijlage 8 zijn opgenomen. Naar het oordeel van de Douanekamer is belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd niet in het van haar gevergde bewijs geslaagd. Mitsdien moet het ervoor gehouden worden dat de litigieuze producten andere zijn dan die welke in de lijst van bijlage 8 bij de vergunning zijn vermeld. Voorts staat vast dat de inspecteur niet vóór de vervaardiging van de hier bedoelde producten aan belanghebbende toestemming heeft verleend om die producten toe te voegen aan de in bijlage 8 opgenomen lijst. 6.2.6. Gelet op hetgeen onder 6.2.1. tot en met 6.2.5. is overwogen, moet worden geoordeeld dat belanghebbende de kokosolie welke zij heeft gebruikt bij de vervaardiging van de in onderdeel 4.4.1 van het controlerapport vermelde 43 producten, ten onrechte met toepassing van een gunstige tariefregeling in het vrije verkeer heeft gebracht, nu deze kokosolie niet is gebruikt voor de in de vergunning omschreven bijzondere bestemming. Aan dit oordeel doet niet af de omstandigheid dat de desbetreffende eindproducten niet voor menselijke consumptie worden gebruikt. Het gelijk op dit punt is mitsdien aan de inspecteur. 6.3. Ingangsdatum verzoek om uitbreiding van de vergunning 6.3.1. Vaststaat dat de beschikking waarin het verzoek van belanghebbende om uitbreiding van de vergunning wordt afgewezen, op 22 augustus 2001 is gedagtekend en dat het door belanghebbende tegen de afwijzing van dit verzoek ingestelde bezwaarschrift op 24 augustus 2001 is gedateerd en op 28 augustus 2001 bij de inspecteur is ingekomen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat de dag van dagtekening van de beschikking gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Het vorenstaande in aanmerking nemende en gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, moet worden geoordeeld dat belanghebbende, naar de inspecteur in zijn verweerschrift terecht constateert, moet worden ontvangen in haar bezwaar. 6.3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de uitbreiding van de vergunning van kracht had moeten worden met ingang van 13 december 2000. De Douanekamer volgt belanghebbende hierin niet, nu - naar blijkt uit de stukken van het geding - de exacte aanvraag voor een concrete uitbreiding van de vergunning eerst met dagtekening 6 februari 2001 is gedaan en niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 294, derde lid, van de UCDW (tekst vanaf 1 januari 2001) welke een verdergaande terugwerkende kracht van de vergunning dan de datum van aanvraag rechtvaardigen. Ook het bepaalde in artikel 294, eerste en tweede lid, van de UCDW kan belanghebbende te dezen niet baten, aangezien de inspecteur – anders dan belanghebbende kennelijk meent – niet bij de beschikking van 22 augustus 2001 een ingangsdatum voor de uitbreiding van de vergunning heeft vastgesteld, doch daarin slechts een nadere controle heeft aangekondigd. Eerst bij de beschikking van 6 maart 2002, houdende de nieuwe vergunning, heeft de inspecteur de ingangsdatum van de door belanghebbende aangevraagde uitbreiding vastgesteld, te weten 1 oktober 2001. Tegen deze beschikking heeft belanghebbende evenwel geen bezwaar heeft ingediend, hetgeen met zich brengt dat de door de inspecteur in die beschikking vastgestelde datum van 1 oktober 2001 formele rechtskracht heeft verkregen. 6.3.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat ook met betrekking tot dit geschilpunt het gelijk aan de inspecteur is. 7. De proceskosten Nu niet is gebleken van aan belanghebbende beroepsmatig verleende rechtsbijstand en door belanghebbende geen aanspraak is gemaakt op reis- en verblijfkosten, acht de Douanekamer geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 8. De beslissing De Douanekamer: - verklaart het beroep inzake de uitnodiging tot betaling gegrond; - vernietigt de bestreden uitspraak; - vermindert de uitnodiging tot betaling met het daarin vermelde bedrag aan omzetbelasting, groot € 48.640,17 (fl. 107.188,83); - verklaart het beroep inzake het verzoek om uitbreiding van de vergunning gegrond; - verklaart het bezwaar tegen de afwijzende beschikking inzake de uitbreiding van de vergunning ontvankelijk, doch ongegrond; - gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het door haar gestorte griffie- recht ad € 218 te vergoeden. Aldus vastgesteld op 9 november 2004 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, en mr. M.E. van Hilten en mr. M.J. Kuiper, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken. De griffier: De voorzitter: Beroep in cassatie Tegen deze uitspraken kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie.