Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5003

Datum uitspraak2004-10-18
Datum gepubliceerd2004-11-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/753363-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

[...] Verdachte heeft met een meisje van dertien jaar oud ontuchtige handelingen gepleegd. Deze ontuchtige handelingen bestonden mede uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. Door de wetgever is de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen jonger dan 16 jaar uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen inschatten. In de onderhavige zaak was het slachtoffer niet alleen nog maar dertien jaar oud, maar was zij tevens doof en had zij eveneens een geestelijke achterstand. [...]


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/753363-04 rolnummer 0003 's-Gravenhage, 18 oktober 2004 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum], adres: [adres], thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Rijnmond", Huis van Bewaring De IJssel te Krimpen aan den IJssel. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 oktober 2004. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr P.J.W. de Water, advocaat te Katwijk aan Zee, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd. De officier van justitie mr Mos heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voorzover het de immateriële schade betreft, zijnde een bedrag van € 2.000,- en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 2.000,-, subsidiair 40 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij]. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 17 aan verdachte zullen worden teruggegeven. De telastlegging. Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder primair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft met een meisje van dertien jaar oud ontuchtige handelingen gepleegd. Deze ontuchtige handelingen bestonden mede uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. Door de wetgever is de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen jonger dan 16 jaar uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen inschatten. In de onderhavige zaak was het slachtoffer niet alleen nog maar dertien jaar oud, maar was zij tevens doof en had zij eveneens een geestelijke achterstand. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit dan ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Verdachte had zich van deze mogelijke gevolgen bewust moeten zijn ondanks de omstandigheid dat het slachtoffer niet aangaf afwijzend te staan tot het ondergaan van bepaalde seksuele handelingen. Verdachte heeft het meisje aldoende het recht ontnomen om zich in haar eigen tempo lichamelijk en seksueel te ontwikkelen. Verdachte is aan dit alles voorbij gegaan en heeft enkel oog gehad voor zijn eigen lustgevoelens. Niettemin zal de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf in het voordeel van verdachte wel rekening houden met de reeds genoemde omstandigheid dat het slachtoffer en haar vriendin uit waren op het ondergaan van seksuele handelingen. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 30 juni 2004 - niet eerder wegens soortgelijke of andere feiten is veroordeeld. Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland gedateerd 23 september 2004. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport van F.G. Schilder, GZ-psycholoog te Rotterdam, gedateerd 27 september 2004. Genoemde psycholoog concludeert in het rapport dat in de persoonlijkheid van verdachte geen kenmerken zijn aangetroffen die duiden op een persoonlijkheidsstoornis of een psychiatrische stoornis in engere zin. Verdachte wordt derhalve volledig toerekeningsvatbaar geacht. De kans op recidive wordt laag ingeschat nu de werking van het geweten intact is, opportunisme en interactie met het slachtoffer van belangrijke invloed zijn geweest en de detentie impact op verdachte heeft gesorteerd. Waarschijnlijk heeft een tekort aan inzicht betreffende seksuele waarden en normen een rol gespeeld, mogelijk samenhangend met culturele verwarring, aldus genoemde psycholoog. Om deze reden wordt in overweging gegeven verdachte een (eenmalige) sessie van psycho-educatie te laten volgen zoals polikliniek "De Waag" dat in het behandelaanbod heeft. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. De rechtbank ziet geen aanleiding daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, nu zij gelet op de inhoud van het dossier en de behandeling van het onderzoek ter terechtzitting de overtuiging heeft gekregen dat verdachte onder bijzondere omstandigheden tot zijn handelen is gekomen en de rechtbank om die reden de kans dat verdachte zich in de toekomst opnieuw aan een soortgelijk strafbaar feit zal schuldig maken minimaal acht. Gelet hierop acht de rechtbank het evenmin noodzakelijk verdachte een (eenmalige) sessie van psycho-educatie bij bijvoorbeeld "De Waag" te laten volgen, zoals door Pro Justitia in overweging is gegeven. De vordering van de benadeelde partij. [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.215,90. Voorzover de vordering betrekking heeft op de immateriële schade, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, nu door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd waaruit de psychische schade die zij heeft opgelopen bestaat. Daarom is dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voorzover de vordering betrekking heeft op de materiële schade, zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij afwijzen, aangezien deze schade - blijkens het bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheid - geen schade betreft die door de benadeelde partij is geleden en om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komt. Inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 17. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf is gegrond op artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in verzekering gesteld op : 26-06-2004, in voorlopige hechtenis gesteld op : 01-07-2004, bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding voorzover het de immateriële schade betreft, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] voorzover het de materiële schade betreft af; gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 17; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Elkerbout, voorzitter, Van der Burg en De Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr Maat, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2004.