Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR4918

Datum uitspraak2004-11-01
Datum gepubliceerd2005-02-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers03 / 679 ANW N1 A
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft besloten dat eiseres met ingang van 31 mei 2001 geen recht heeft op een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering omdat eiseres niet langer voldoet aan de voorwaarden voor een nabestaandenuitkering en halfwezenuitkering.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer Registratienummer: 03 / 679 ANW N1 A UITSPRAAK in het geschil tussen: [eiseres] w/v [echtgenoot], wonende te [woonplaats], eiseres, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder, vestiging Deventer. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 17 juni 2003. 2. De feiten en het verloop van de procedure Eiseres heeft op 17 maart 2000 een aanvraag ingediend voor een nabestaanden- en halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (hierna: Anw) naar aanleiding van het overlijden van haar echtgenoot op 12 maart 2000. Bij besluit van 25 april 2000 is eiseres met ingang van maart 2000 een voorschot op een nabestaandenuitkering verstrekt. Bij besluit van 26 april 2000 is eiseres met ingang van maart 2000 een voorschot op een halfwezenuitkering verstrekt. Bij besluit van 13 februari 2001 heeft verweerder besloten dat eiseres met ingang van 1 juni 2001 geen recht heeft op een halfwezenuitkering omdat haar dochter Helena 18 jaar wordt. Bij besluit van 30 september 2002 heeft verweerder besloten dat eiseres met ingang van 31 mei 2001 geen recht heeft op een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering omdat eiseres niet langer voldoet aan de voorwaarden voor een nabestaandenuitkering en halfwezenuitkering. Haar jongste kind had toen de leeftijd van 18 jaar bereikt en eiseres is niet geboren voor 1 januari 1950. Voorts is ten onrechte tot eind september 2002 EUR 15.110,88 Anw-uitkering betaald. Eiseres heeft op 20 oktober 2002 en 25 oktober 2002 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend waarna ze op 26 maart 2003 omtrent haar bezwaren is gehoord. Bij het thans bestreden besluit van 17 juni 2003 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres gegrond verklaard voor wat betreft de beëindiging met terugwerkende kracht van de nabestaandenuitkering. Voorts wordt de nabestaandenuitkering met ingang van 1 oktober 2002 beëindigd omdat eiseres niet meer voldoet aan de voorwaarden voor het recht op een nabestaandenuitkering. Blijkens het op 23 juli 2003 ingediende beroepschrift kan eiseres zich niet met dit besluit verenigen. Onder gelijktijdige toezending van de op het geding betrekking hebbende stukken heeft verweerder op 6 augustus 2003 door middel van een verweerschrift gereageerd op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 6 mei 2004, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door M. Waanders. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door K. van Ingen. Tevens zijn als deskundigen H.J. Aleman- van Dijk, arts bij WOSM, en E.J.W. Plante, arbeidsdeskundige bij WOSM, verschenen. Op 6 mei 2004 heeft de rechtbank het onderzoek op basis van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend en verweerder verzocht alle nog niet overgelegde medische en arbeidskundige stukken in te zenden. Voorts is verweerder verzocht een juiste berekening van het maatmanloon in te zenden. Verweerder heeft bij schrijven van 11 juni 2004 nadere stukken ingezonden. Bij schrijven van 22 juni 2004 heeft verweerder een nadere reactie ingezonden. Bij schrijven van 29 juli 2004 heeft verweerder nadere stukken ingezonden. Eiseres heeft bij schrijven van 3 september 2004 nadere stukken ingezonden. Het beroep is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 7 oktober 2004, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar dochter [dochter]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A. van der Weerd. 3. Overwegingen In geschil is de vraag of het besluit van 17 juni 2003, waarbij de bezwaren van eiseres gegrond zijn verklaard voor wat betreft de beëindiging met terugwerkende kracht van haar nabestaandenuitkering en de bezwaren voor wat betreft het overige ongegrond zijn verklaard, in rechte in stand kan blijven. Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder verweerder mede verstaan de Sociale Verzekeringsbank. Wettelijk kader Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Anw heeft recht op een nabestaandenuitkering de nabestaande die: a. een ongehuwd kind heeft, dat jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander behoort; of b. arbeidsongeschikt is 1º. op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde, of 2º. op en sedert de laatste dag van de maand waarin hij niet meer voldoet aan de voorwaarde bedoeld in onderdeel a, en wiens arbeidsongeschiktheid na de onderscheidenlijk onder 1º en 2º bedoelde dag ten minste drie maanden voortduurt, dan wel ten aanzien van wie aannemelijk is dat de arbeidsongeschiktheid tenminste drie maanden na de vorenbedoelde dag zal voortduren; of c. geboren is voor 1 januari 1950. In artikel 11, eerste lid, van de Anw is bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder a van de Anw eindigt het recht op nabestaandenuitkering indien niet langer aan de voorwaarden van artikel 14, eerste lid, onderdelen a en b, wordt voldaan tenzij de nabestaande is geboren voor 1 januari 1950. Het recht op uitkering eindigt ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Anw met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de in het eerste lid genoemde omstandigheden zich voordoen. In artikel 34, eerste lid, onderdeel b, van de Anw is bepaald dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit herziet of intrekt, indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Ingevolge het tweede lid van artikel 34, van de Anw kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Standpunten van partijen Eiseres heeft aangegeven dat ze in opdracht van de gemeente Tubbergen op 7 juli 2003 door Argonaut medisch is beoordeeld in het kader van de Wet REA. De arts van Argonaut acht eiseres volledig arbeidsongeschikt omdat ze door de vastgestelde beperkingen evident minder dan 75% van de normale voltijdsfunctie kan vervullen. Eiseres heeft reeds jarenlange gezondheidsklachten en op basis van het rapport van Argonaut dient ze arbeidsongeschikt in de zin van de Anw te worden geacht. Verweerder heeft aangegeven dat, gelet op het bepaalde in artikel 14, tweede lid, van de Anw eiseres na juni 1998 (lees: 2001) alleen aanspraak op een nabestaandenuitkering kan maken, als zij op de laatste dag van de maand mei 1998 (lees: 2001) gedurende drie maanden arbeidsongeschikt is dan wel naar verwachting nog drie maanden arbeidsongeschikt zal zijn omdat ze op 27 mei 2001 immers niet meer voldoet aan de voorwaarde gesteld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de Anw nu haar jongste kind op die datum 18 jaar is geworden. Verweerder is van mening dat hij zich op het advies van de WOSM kan beroepen waarin is aangegeven dat eiseres in de maand mei 2001 niet arbeidsongeschikt is in de zin van de Anw, nu niet is gebleken dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verder heeft verweerder aangegeven dat de keuring in het kader van de Wet REA betrekking heeft op een ander tijdvak dan de keuring verricht door WOSM. Als eiseres in de maand mei 2001 niet arbeidsongeschikt is, kan een later ontstane arbeidsongeschiktheid niet leiden tot een (nieuw) recht op nabestaandenuitkering. Voorts is de arbeidsongeschiktheidskeuring in het kader van de Wet REA een andere dan die in de zin van de Anw. In het kader van de Wet REA moet namelijk de vraag beantwoord worden of de belanghebbende arbeidsgehandicapt is waarvoor ook een ander arbeidsongeschiktheidscriterium wordt gebruikt terwijl voor de Anw de vraag moet worden beantwoord of belanghebbende als gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wet REA dient het begrip arbeidsgehandicapte ruim te worden uitgelegd. Daarnaast heeft de wetgever onderkend dat het mogelijk is dat iemand niet arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO, maar wel arbeidsgehandicapt in de zin van de Wet REA. In de Anw is hetzelfde arbeidsongeschiktheidscriterium opgenomen als in de WAO. Het feit dat de wetgever heeft onderkend dat het mogelijk is dat iemand niet arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO, maar wel arbeidsgehandicapt is in de zin van de Wet REA, bevestigt volgens verweerder dat in het kader van de Anw niet kan worden afgegaan op een keuring in de zin van de Wet REA. Dat de arts van Argonaut eiseres arbeidsongeschikt acht, omdat zij in het kader van de Wet REA volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, brengt dus niet mee dat eiseres ook arbeidsongeschikt in de zin van de Anw is. Overwegingen van de rechtbank De rechtbank stelt vast dat de echtgenoot van eiseres op 12 maart 2000 is overleden waarna verweerder haar met ingang van maart 2000 een nabestaanden- en halfwezenuitkering op grond van de Anw heeft toegekend. Niet in geschil is dat eiseres met ingang van 1 juni 2001 geen recht heeft op een nabestaanden- en een halfwezenuitkering in verband met het bereiken van de 18-jarige leeftijd van haar dochter [dochter]. Voorts is niet in geschil dat verweerder bij beslissing op bezwaar van 17 juni 2003 heeft besloten de nabestaandenuitkering niet met terugwerkende kracht tot 1 juni 2001 te beëindigen. In geschil is thans nog of eiseres recht heeft op een nabestaandenuitkering op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel b, sub 2, van de Anw omdat ze in mei 2001 arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft daartoe een onderzoek laten verrichten door WOSM die op 12 februari 2003 een rapport heeft uitgebracht. De verzekeringsarts H.J. Aleman- van Dijk heeft aangegeven dat eiseres beperkingen heeft als gevolg van rugklachten. Eiseres wordt in staat geacht werkzaamheden te verrichten die licht van aard zijn en de rug niet belasten. Dit geeft beperkingen ten aanzien van zitten, waarbij het zitten dient te geschieden op een goede stoel met lumbale steun en waarbij de werkplek ergonomisch goed moet zijn ingericht. Volgens de verzekeringsarts heeft eiseres verder beperkingen ten aanzien van lang lopen en staan, wat afwisselend met zitten moet kunnen geschieden, veel trappen lopen, klimmen en bovenhands werken. Heffen en tillen, duwen, trekken en dragen mag slechts met betrekking tot lichte lasten. Tril- en vibratiebelasting mag niet voorkomen. Tevens heeft eiseres beperkingen ten gevolge van een verminderde psychische belastbaarheid. Eiseres is beperkt ten aanzien van werkdruk waarbij vooral een hoge verantwoordelijkheid en een hoge werkdruk vermeden dienen te worden. De arbeidsdeskundige E.J.W. Plante heeft vervolgens aangegeven dat eiseres haar eigen maatgevende, in deeltijd uitgevoerde werk naar behoren kan uitoefenen en er in de functie geen belastingen zijn die haar het werk belemmeren. Voor de berekening van de resterende verdiencapaciteit heeft de arbeidsdeskundige de functies medewerker intern transport (FB-code 9719), schoonmaker gebouwen (FB-code 5522) en confectienaaister (FB-code 7952) geselecteerd. Het verlies aan verdiencapaciteit bedraagt minder dan 45%. Eiseres is derhalve in staat om met arbeid ten minste 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met gelijksoortige opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen. De rechtbank overweegt, dat de wetgever met de definitie van arbeidsongeschiktheid in artikel 11 van de Anw heeft aangesloten bij onder andere artikel 18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij de beoordeling of eiseres arbeidsongeschikt is in de zin van de Anw, zal zo veel mogelijk aansluiting moeten worden gezocht bij de eisen die op grond van de WAO aan een dergelijke beoordeling worden gesteld. Verweerder heeft dit erkend. De gemachtigde van verweerder heeft immers ter zitting aangegeven dat de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de Anw WAO-conform dient te worden uitgevoerd. Verweerder heeft hieraan uitvoering gegeven door een onderzoek te laten doen zoals dat werd verricht onder de werking van het Functie-informatiesysteem (FIS). Dit systeem werd tot ongeveer 1 januari 2002 gebruikt bij WAO-beoordelingen. Het bestaat uit onderzoeken van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De verzekeringsarts legt in een formulier vast welke beperkingen eiseres bij het verrichten van arbeid ondervindt. Vervolgens bekijkt een arbeidsdeskundige welke bestaande functies eiseres met deze beperkingen nog zou kunnen uitoefenen. Het loon dat eiseres met deze functies zou kunnen verdienen (restverdiencapaciteit) vergelijkt hij met het loon dat zij verdiende voordat zij ongeschikt werd om te werken (maatmanloon). Het verschil in loon wordt uitgedrukt in een percentage en dat is de mate van arbeidsongeschiktheid. In het geval van eiseres moet de restverdiencapaciteit meer dan 45% lager zijn dan het maatmanloon om te kunnen spreken van relevante arbeidsongeschiktheid. De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat het medische onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest. Evenmin heeft de rechtbank reden om aan te nemen dat voor eiseres andere beperkingen gelden dan de verzekeringsarts heeft vastgesteld. De verzekeringsarts heeft eiseres zelf onderzocht. De verzekeringsarts heeft haar bevindingen navolgbaar neergelegd in een rapport en gemotiveerd hoe zij tot haar conclusies is gekomen. De door eiseres overgelegde rapportages van Argonaut kunnen niet afdoen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Ten eerste gaan deze rapportages niet over de toestand van eiseres in mei 2001. Echter alleen dit tijdstip is van belang, omdat eiseres toen niet meer voldeed aan de eis dat haar jongste kind jonger was dan 18 jaar. Ten tweede komen in deze rapportages van Argonaut geen feiten en omstandigheden naar voren die in de bevindingen van de verzekeringsarts van verweerder ontbreken of die deze bevindingen tegen spreken. Beide artsen constateren met name beperkingen in de belasting van de rug en de psyche van eiseres. Ten derde voerde Argonaut geen arbeidsongeschiktheidsbeoordeling uit in de zin van de Anw of de WAO. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder terecht de conclusies van zijn verzekeringsarts tot uitgangspunt heeft genomen. Dit is echter anders voor de conclusies van de door hem ingeschakelde arbeidsdeskundige. Om te beginnen is komen vast te staan dat in het bestreden besluit is uitgegaan van het verkeerde maatmanloon. Bij het vaststellen van dit loon is de arbeidsdeskundige alleen uitgegaan van de functie van eiseres van schoonmaakster van 12 uur per week. Hij heeft verzuimd de werkloosheid van eiseres voor 26 uur per week in de berekening van het loon te betrekken. Verder hadden de functies die de arbeidsdeskundige heeft geselecteerd om de restverdiencapaciteit vast te stellen, naar het oordeel van de rechtbank niet voor eiseres mogen worden gebruikt. De rechtbank licht dit als volgt toe. In het algemeen heeft verweerder gesteld dat zijn arbeidsdeskundigen gebruik hebben gemaakt van een verouderde lijst van functies, overgenomen uit het FIS. De arbeidsdeskundige ontbeert de mogelijkheid van inzage in het recente systeem. De rechtbank acht dit op zichzelf niet onzorgvuldig. Dit zal pas het geval zijn als niet aannemelijk is dat de geschikt geachte functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning, opleidingseisen, arbeidsplaatsen e.d., ook op de datum in geding, mei 2001, op de arbeidsmarkt voorkwamen. Voor een tweetal functies is dit niet aannemelijk, te weten medewerker intern transport (FB-code 9719) en schoonmaker gebouwen (FB-code 5522, functienummer 2138-0003-017). Op de datum in geding en zeker op de datum van de schatting waren deze functies meer dan anderhalf jaar geleden geactualiseerd. De functie van medewerker intern transport (FB-code 9719) is verder niet geschikt omdat deze de beperkingen van eiseres overschrijdt op het punt van de trilbelasting. De functie van confectienaaister (FB-code 7952) had niet geselecteerd mogen worden omdat deze een overschrijding kent op het punt van het gebogen werken. Verweerder stelt dat in plaats van deze functie de functie van stikster meubelbekleding (FB-code 7964) voor eiseres geschikt is te achten. De functie van schoonmaker gebouwen (FB-code 5522, functienummer 2138-0003-017) kan eiseres evenmin vervullen. In deze functie zou eiseres de hele dag moeten staan, terwijl zij volgens de verzekeringsarts slechts vier uur per dag kan staan. Zij zou 15 keer per uur 10 kg moeten tillen, terwijl zij niet meer dan 5 kg mag tillen en slechts incidenteel tot 10 kg. Verder mag eiseres slechts functies vervullen met een gemiddelde werkdruk en verantwoordelijkheid. In de functie is echter sprake van een aanmerkelijke tijdsdruk en van een grote verantwoordelijkheid. De stelling dat tijdsdruk relatief is bij schoonmaakwerk en er geen sprake is van eindverantwoordelijkheid overtuigt de rechtbank niet. Dit is immers in strijd met de vastgestelde functiebelasting. Bovendien ontbreekt enig overleg met de verzekeringsarts over de beoordeling van deze overschrijding van de belasting van eiseres. Ten slotte kan eiseres ook de functie schoonmaker (FB-code 5522, functienummer 9821-0239-005) niet vervullen. Ook daar is sprake van een aanmerkelijke tijdsdruk. Bovendien bestaat in ieder geval een overschrijding op het punt van duwen en trekken. Weliswaar kan eiseres volgens de verzekeringsarts een kar of wagen met goede rolmogelijkheid hanteren. In de geselecteerde functie is echter sprake van een trekken van een wagen over een drempel. Van een goede rolmogelijkheid is in deze context niet zonder meer sprake. Ook hier is niet gebleken van enig overleg met de verzekeringsarts over deze overschrijdingen. Het bovenstaande betekent dat mogelijk alleen de functie van stikster meubelbekleding geschikt is voor eiseres. De rechtbank acht deze ene functie echter onvoldoende om te spreken van een zorgvuldige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. De rechtbank zal daarom in het midden laten of het in deze omstandigheden mogelijk is tijdens de beroepsprocedure een nieuwe functie te selecteren. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beslissing op een ontoereikende arbeidskundige grondslag berust. Derhalve heeft verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen zodat het wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Gelet op de informatie die in deze zaak is verstrekt, kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat de arbeidsdeskundige niet over de middelen beschikt die nodig zijn om te voldoen aan de aan een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling te stellen eisen. Ter informatie merkt de rechtbank op dat verweerder op grond van artikel 65 van de Anw binnen dertien weken een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. Verweerder is vrij binnen deze termijn een nieuw besluit te nemen. De rechtbank wijst er wel op dat deze procedure reeds geruime tijd loopt en voor eiseres een psychische belasting betekent. Nu het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de reiskosten voor het tweemaal verschijnen ter zitting. Beslist wordt derhalve als volgt: 4. Beslissing De Rechtbank Almelo, Recht doende: - verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 9,00 voor reiskosten voor het verschijnen ter zitting, door verweerder te betalen aan eiseres; - verstaat dat verweerder aan eiseres het griffierecht ad EUR 31,- vergoedt. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Aldus gegeven door mr. M.E. van Wees, in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2004 Afschrift verzonden op CK