Jurisprudentie
AR4909
Datum uitspraak2004-10-29
Datum gepubliceerd2004-11-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097162-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-11-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097162-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
Europees Aanhoudings bevel (EAB), Duitsland, diefstal, poging diefstal
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER D
Parketnummer: 13/097162-04
RK nummer: 04/3436
Datum uitspraak: 29 oktober 2004
UITSPRAAK
Op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 september 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Duitse autoriteiten, te weten de Leitende Oberstaatsanwalt bij het Staatsanwaltschaft Osnabrück, Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende op het [adres],
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, Unit 3 te Den Haag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 oktober 2004. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2. Verweer ten aanzien van ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsvrouw heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verweer gevoerd. Uit door de raadsvrouw opgevraagde en overgelegde gegevens van de rechtbank te Assen blijkt dat de opgeëiste persoon op 26 en 27 november 2001 door de Nederlandse politie in aanwezigheid van een of meer Duitse opsporingsambtenaren is gehoord over de diefstallen waarvan hij in Duitsland wordt verdacht en waar het Haftbefehl betrekking op heeft. Het Haftbefehl dateert van 8 april 2003. De vordering dateert van 17 september 2004. Bovendien is de opgeëiste persoon na het ondergaan van een Nederlandse detentie bij zijn vrijlating niet aangehouden voor de Duitse autoriteiten, terwijl hij toen reeds internationaal stond gesignaleerd. Naar de mening van de raadsvrouw is er, gelet op deze omstandigheden, sprake van een dusdanige overschrijding van de in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bedoelde termijn, dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vordering.
Dit verweer wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel, dat, voor zover er al in de onderhavige procedure sprake kan zijn van een termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, het verweer beoordeeld dient te worden door de Duitse strafrechter die in deze strafzaak betrokken zal worden, indien de overlevering zal worden toegestaan, nog daargelaten de vraag of een enkel verhoor als daad van vervolging moet worden aangemerkt. Het feit dat de opgeëiste persoon na het ondergaan van zijn detentie niet is aangehouden voor de Duitse autoriteiten doet daar niets aan af.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een Haftbefehl, afgegeven door het Amtsgericht Osnabrück, Duitsland en gedateerd 8 april 2003, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van de uitvaardigende staat strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
4. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
5. Strafbaarheid
Nu de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt beschuldigd, niet op de in artikel 7, lid 1, onder a sub 1e van de OLW genoemde lijst staan vermeld, dient de rechtbank te beoordelen of deze feiten naar het recht van de uitvaardigende staat én naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten zowel naar het recht van de uitvaardigende staat als naar Nederlands recht strafbaar en leveren naar Nederlands recht op:
1, 4, 6, 11, 14 (nummering Haftbefehl):
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking,
en
10:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels,
en
3, 7, 8, 9:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking,
en
2, 5, 12, 13:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
en
5:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
Op de feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
6. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan die feiten, is niet gebleken.
7. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet bedoelde garantie geeft.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de volgende garantie gegeven:
Ëntsprechend Artikel 5 Absatz 3 des EU-Rahmenbeschlusses über den Europäischen Haftbefehl und die Übergabeverfahren zwischen den Mitgliedstaaten vom 13.6.2002 wird garantiert, dass die o.a. Person, um dessen Festnahme und Auslieferuung mit dem Europäischen Haftbefehl vom 15.9.2004 ersucht wird, in Falle einer Verurteilung zu einer zu vollstreckenden Freiheitsstrafe in diesem Verfahren, diese Strafe auf Antrag in den Niederlanden verbüßen kann.
Des weiteren wird für den Fall der Verurteilung zu einer Freiheitsstrafe garantiert, dass bei der Vollstreckung der in diesem Verfahren verhängten Freiheitsstrafe das Umwandlungsverfahren im Sinnen von Artikel 11 des Übereinkommens über die Überstellung verurteilter Personen vom 21.3.1983 zur Anwendung kommen kann”.
De feiten zijn ook naar Nederlands recht strafbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) zal kunnen worden omgezet.
SLOTSOM
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet;
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan Duitsland ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. F. Salomon, voorzit-ter,
mrs. R.B. Kleiss en S.K. de Groot, rech-ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 oktober 2004.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.