Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR4380

Datum uitspraak2004-10-26
Datum gepubliceerd2004-10-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers02/004192-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

het meerdere malen vervoeren van caustic soda (strafbare voorbereidingshandelingen) ingevolge artikel 10a Opiumwet en 2: het voorhanden hebben van een hennepkwekerij. Het eerste feit is gepleegd terwijl verdachte in de schorsing verkeerde met betrekking tot hetzelfde feit.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummer(s): 02/004192-04 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte] geboren [geb dat en plaats] [adres] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. P.H.P. van Vugt, advocaat te Waalwijk. 2 De tenlastelegging. De verdachte staat terecht, terzake dat 1. hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 mei 2003 t/m 31 januari 2004 te Bladel en/of te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken en/of verwerken van een middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (synthetische harddrugs) voor te bereiden en/of te bevorderen, - zich en/of een of meer anderen (telkens) middelen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of - (telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en); immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks voornoemde pleegperiode en op voornoemde pleegplaats(en) - een (handels)hoeveelheid caustic soda besteld en/of opgehaald en/of vervoerd, althans voorhanden gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en); art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 08 maart 2004 te Tilburg opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan het merodestraat) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1470 gram hennep en/of ongeveer 117, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art 3 ahf/ond B Opiumwet art 3 ahf/ond C Opiumwet 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. op tijdstippenin de periode van 01 mei 2003 t/m 31 januari 2004 te Bladel ente Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderenom een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereidenenverwerken van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (synthetische harddrugs) voor te bereiden ente bevorderen, - telkensstoffen voorhanden hebben gehad, waarvan hij verdachte endiens mededader(s) wistendat zij bestemd waren tot het plegen van hetdelict immers hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op tijdstippen in voornoemde pleegperiode en op voornoemde pleegplaatsen - een hoeveelheid caustic soda besteld enopgehaald envervoerd, waarvan hij, verdachte, enzijn mededader(s) wistendat zij bestemd wastot het plegen van hetdelict 2. op 08 maart 2004 te Tilburg opzettelijk heeft geteeld enbewerkt in een pand aan het merodestraat ongeveer 1470 gram hennep enongeveer 117hennepplanten , zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, Hetgeen onder feit 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen. 8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat, ofschoon aan zijn cliënt op 27 maart 2003 is medegedeeld dat caustic soda óók gebruikt kan worden ter vervaardiging van synthetische drugs, bij zijn cliënt niet de opzet heeft bestaan op het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen. Volgens de raadsman zijn er immers tien miljoen toepassingen denkbaar van caustic soda. Bovendien heeft zijn cliënt de bestellingen op naam van zijn eigen handelsfirma gedaan en heeft deze vervolgens in eigen persoon met zijn markante voorkomen opgehaald. Gelet hierop mag aangenomen worden dat zijn cliënt in de veronderstelling verkeerde dat de caustic soda bedoeld was voor een legale toepassing. De enkele mededeling van een mogelijke strafbare toepassing, vormt naar de mening van de raadsman onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om een bewezenverklaring van feit 1 te kunnen dragen. De rechtbank overweegt te dezen het volgende. Vast is komen te staan dat aan verdachte reeds op 27 maart 2003 is medegedeeld dat een van de mogelijke toepassingen van caustic soda de vervaardiging van synthetische drugs betreft, nu hij op die datum met betrekking tot onder meer het vervoeren van caustic soda in verzekering is gesteld. Vervolgens is verdachte geschorst en heeft hij in deze schorsingsperiode meerdere malen caustic soda besteld en vervoerd voor een persoon van wie de identiteit naar eigen zeggen bij verdachte niet bekend is, dan wel wiens identiteit verdachte niet bekend wenst te maken. Gelet op de eigen verklaring van verdachte werd hij gebeld door deze onbekende persoon met de opdracht caustic soda te bestellen. Deze persoon heeft daarnaast eenmaal een busje geregeld dat voor de woning van verdachte is geplaatst en waarvan de sleutel nog in het contact zat. Het is evenwel ook voorgekomen dat verdachte na een telefoontje van de onbekende persoon met eigen vervoer de bestelling heeft opgehaald. Het geld dat verdachte hiervoor zou ontvangen zou in de brievenbus worden gedaan. Voorts werden alle bestellingen door verdachte contant betaald. De rechtbank acht deze gang van zaken dermate dubieus dat niet aangenomen kan worden dat deze bestellingen van caustic soda ten behoeve van een legale toepassing zijn gedaan. Daarnaast ging het meerdere malen om grote hoeveelheden en verkeerde verdachte in de wetenschap van de mogelijkheid van een niet-legale toepassing. Bovendien heeft verdachte ten aanzien van deze werkwijze geen redengevende verklaring gegeven. Verdachte was een gewaarschuwd man en diende beter te weten, zodat naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte de opzet heeft bestaan op de voorbereiding van de vervaardiging van synthetische drugs. Zij acht feit 1 derhalve wettig en overtuigend bewezen. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: Feit 1. Medeplegen van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd. Feit 2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. De officier van justitie heeft terzake van de feiten 1 en 2 een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van drie jaren met aftrek van het voorarrest. Verdachte heeft zich in de periode van 1 mei 2003 tot en met 31 januari 2004 schuldig gemaakt aan het in vereniging verrichten van voorbereidingshandelingen ten behoeve van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet. Verdachte heeft hiertoe in opdracht en ten behoeve van een ander meerdere malen een hoeveelheid caustic soda besteld en opgehaald bij Schippers B.V. te Bladel. De middelen caustic soda, zoutzuur en ammoniak worden in combinatie voor de productie van synthetische drugs gebruikt. Voorts heeft verdachte op 8 maart 2004 een hennepkwekerij gehad in de werkplaats naast zijn woning en heeft hij 1470 gram hennep voorhanden gehad. De productie van en de handel in drugs dient te worden bestreden, te meer daar gebruikers van dergelijke stoffen hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt toegebracht. Daarnaast is bekend dat zowel softdrugs als harddrugs bij gebruik bij de mens kunnen leiden tot schade voor de volksgezondheid. Voorts leveren kwekerijen als de onderhavige een gevaar op voor de omgeving nu op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd. De rechtbank acht de door de verdachte gepleegde feiten zeer ernstig, temeer nu het vervoer van de caustic soda heeft plaatsgevonden tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis die onder meer ten aanzien van een soortgelijk feit was bevolen. Verdachte heeft zich hierdoor echter niet laten weerhouden dezelfde activiteiten voort te zetten, nu voor verdachte het geldelijk gewin dat hem in het vooruitzicht is gesteld blijkbaar prevaleerde boven de dreiging van zijn aanhouding, de voorlopige hechtenis en de te verwachten terechtzitting. Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het wetboek van strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 24 maart 2004 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren in verband met overtreding van artikelen 2, 3 en 10a van de Opiumwet, en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan een tweetal misdrijven voor de hierboven genoemde datum gepleegd. De rechtbank acht de door verdachte gepleegde feiten dermate ernstig dat zij van oordeel is dat een gevangenisstraf van enige duur noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. 12 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47, 57, 63, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 10a, 11, 13, 14 van de Opiumwet. 13 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf. Zij heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen, voorzitter, mr. Alferink en mr. Van Oijen, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers Van Beijsterveldt en mr. Vliegenberg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 oktober 2004.