Jurisprudentie
AR2900
Datum uitspraak2004-09-29
Datum gepubliceerd2004-09-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308733/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308733/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 29 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor het bouwen van een garage op het perceel [locatie] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200308733/1.
Datum uitspraak: 29 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 10 november 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor het bouwen van een garage op het perceel [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 maart 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2003, verzonden op 11 november 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2004, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. A.F. van Heusden-Verhoef, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een garage ter vervanging van een reeds aanwezige garage op het achtererf van het perceel.
2.2. Niet in geschil is dat het bouwplan, nu dit achter de achtergevelrooijlijn is voorzien, in strijd is met de voorschriften van de ten tijde van de indiening van het bouwplan als bestemmingsplan geldende Verordening ex artikel 43 van de Woningwet 1901, vastgesteld door de raad van de gemeente Haarlem op 24 augustus 1938, met de “Aanvullende voorschriften stedebouwkundige maatregelen Woningwet 1901”, vastgesteld door de raad van de gemeente Haarlem op 31 januari 1973 en met de voorschriften van de Bouwverordening der gemeente Haarlem.
Ten tijde van de indiening van de bouwaanvraag was het ontwerp van het bestemmingsplan “Spaar en Hout” ter inzage gelegd. In dat ontwerp was aan de gronden de bestemming “Woondoeleinden” toegekend. Het bouwplan was daarmee in overeenstemming.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, bij raadsbesluit van 19 september 2001, is de grond waarop het bouwplan ziet, gewijzigd in de bestemming “Erf”. Daarmee zijn de bebouwingsmogelijkheden van de grond achter de woning beperkt.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, aanhef en onder b, van de voorschriften bij dat plan geldt voor het bouwen op deze gronden de volgende bepaling:
b. de oppervlakte van de aan- en bijgebouwen mag niet meer zijn dan 50% van de als erf bestemde grond met een maximum van 40 m2.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a., van de voorschriften bij dat plan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, goothoogten, hoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%.
2.3. Partijen verschillen van mening over de afmetingen van het bouwplan en over de oppervlakte van de grond met de bestemming “Erf”. Het college heeft terecht de bij de aanvraag behorende bouwtekening en de plankaart als uitgangspunt genomen. De plankaart is echter op dit punt onduidelijk en biedt onvoldoende basis voor een beoordeling of het bouwplan past binnen de bestemming “Erf”. De door verweerder vervolgens gebruikte digitale kaart betreft geen door de gemeenteraad vastgestelde en door het college van gedeputeerde staten goedgekeurde plankaart en maakt derhalve, anders dan de papieren versie, geen deel uit van het bestemmingsplan. Voorts is niet weersproken dat deze digitale kaart een meetfout kan bevatten, omdat deze tot stand is gekomen op basis van slechts één luchtfoto. De door appellant geraadpleegde deskundigen komen tot verschillende metingen, zowel wat betreft de afmetingen van het bouwplan als wat betreft de oppervlakte van de grond met bestemming “Erf”. Daarvan is de uitkomst dat het bouwplan zou passen binnen de bestemming.
Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college, gegeven de onduidelijkheid van de plankaart op het in geschil zijnde punt, niet zonder meer heeft kunnen vasthouden aan de juistheid van de digitale kaart, doch had dienen te motiveren waarom de metingen en berekeningen van de door appellant geraadpleegde deskundigen onjuist zijn dan wel eveneens tot de uitkomst leiden dat het bouwplan niet past binnen de bestemming “Erf”.
Het besluit op het bezwaarschrift is derhalve onvoldoende zorgvuldig voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit miskend. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 10 november 2003, Awb 03 - 271 WRO;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 4 maart 2003, CS/bo/02/44;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Haarlem te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de gemeente Haarlem aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 175 en € 116) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004
17-291.