Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2423

Datum uitspraak2004-09-21
Datum gepubliceerd2004-09-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/005514-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

als boekhouder/beleggingsadviseur heeft verdachte zich een substantieel bedrag, dat aan benadeelde was uitgekeerd in verband met het recente overlijden van haar echtgenoot en welk bedrag verdachte in goed vertrouwen ter belegging onder zich had, toegeëigend. zo heeft hij vertrouwen grof beschaamd en ernstige financiële schade toegebracht. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de maatschappelijke kwetsbaarheid van benadeelde heeft misbruikt en puur uit financieel eigenbelang heeft gehandeld, terwijl verdachte ook nadien onvoldoende blijk heeft gegeven van enig oprecht berouw. de rechtbank vindt de door de officier van justitie geeiste werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden te laag en legt verdachte 15 maanden gevangenisstraf op waarvan 5 voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar. de schadeclaim van de benadeelde is niet ontvankelijk: verdachte is inmiddels failliet.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Parketnummer: 08/005514-03 STRAFVONNIS Uitspraak: 21/9/2004. De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de door de politierechter in deze rechtbank naar deze kamer verwezen zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen: [verdachte], geboren te [plaats] op [datum] 1941, wonende te [adres en woonplaats] terechtstaande terzake dat: hij in of omstreeks de periode van 2 oktober 2000 tot en met 2 oktober 2002, te Vroomshoop, gemeente(n) Den Ham en/of Twenterand en/of in de gemeente Vriezenveen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld (tot een totaalbedrag van 200.000 gulden), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk –zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid: -zich tegenover die [benadeelde] voorgedaan als zijnde een boekhouder en/of beleggingsadviseur (te goeder trouw) en/of -die [benadeelde] te kennen heeft geven voornoemd geldsbedrag, althans een bedrag aan geld te zullen storten op een “Holland Beleggingsrekening” en/of -een rekening op naam van die [benadeelde] heeft geopend bij de Holland Beleggingsgroep en/of -die [benadeelde] heeft toegezonden, althans heeft doen toekomen een of meer formulier(en) m.b.t. geschatte opbrengsten en/of rendementen en/of -die [benadeelde] heeft geadviseerd voornoemd geldsbedrag, althans een bedrag aan geld als geldlening te verstrekken aan particuliere bedrijven en/of ondernemers en/of (vervolgens) dat geld in zijn eigen bedrijf (waarvan hij wist dat het in financiële problemen verkeerde) heeft aangewend teneinde aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen en/of -het vertrouwen van die [benadeelde] heeft gewonnen door een geldsbedrag van 3437 gulden en/of een geldsbedrag van 3000 gulden over te boeken op rekening van die [benadeelde] als zijnde rente over het door haar gestorte kapitaal, waardoor die [benadeelde] voornoemd, werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; art. 326 Wetboek van Strafrecht. ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR terzake dat: hij in of omstreeks de periode van 2 oktober 2000 tot en met 2 oktober 2002, te Vroomshoop, gemeente(n) Den Ham en/of Twenterand en/of in de gemeente Vriezenveen, althans in Nederland, opzettelijk een bedrag aan geld (tot een totaalbedrag van 200.000 gulden), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte als boekhouder en/of beleggingsadviseur, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; art. 321 Wetboek van Strafrecht. Gezien de stukken; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting; Gehoord de vordering van de officier van justitie; Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd; De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring. Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen –die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij in de periode van 2 oktober 2000 tot en met 2 oktober 2002, in Nederland, opzettelijk een bedrag aan geld (tot een totaalbedrag van 200.000 gulden), toebehorende aan [benadeelde], welk goed verdachte als boekhouder en beleggingsadviseur onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: "Verduistering", strafbaar gesteld bij artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht; De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot het verrichten van een taak(werk)straf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf van 8 maanden voorwaardelijk, met toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij -[benadeelde] en oplegging daarbij van de zogenaamde Terwee-maatregel. De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen: Verdachte heeft zich als boekhouder/beleggingsadviseur schuldig gemaakt aan verduistering. In die hoedanigheid heeft hij zich namelijk een substantieel bedrag, dat aan aangeefster was uitgekeerd in verband met het recente overlijden van haar echtgenoot en welk bedrag verdachte in goed vertrouwen ter belegging onder zich had, toegeëigend. Aldus handelend heeft verdachte het vertrouwen dat door aangeefster in hem was gesteld, op grove wijze beschaamd en haar ernstige financiële schade toegebracht. De rechtbank rekent het verdachte in dit verband met name zwaar aan dat hij de maatschappelijke kwetsbaarheid van aangeefster ernstig heeft misbruikt en puur uit financieel eigenbelang heeft gehandeld, terwijl verdachte ook nadien onvoldoende blijk heeft gegeven van enig oprecht berouw. Gelet op al het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde. Zij acht de na te noemen –gecombineerde- gevangenisstraf passend en geboden, in welk oordeel geen verandering kan brengen de omstandigheid dat verdachte nog niet eerder voor soortgelijke feiten als de onderhavige met de justitie in aanraking is geweest. Civiele vordering De rechtbank overweegt verder, dat [benadeelde], wonende te [adres en woonplaats], zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces, en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave heeft gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van € 83.335,06. De rechtbank is van oordeel dat, nu ter terechtzitting is gebleken dat het faillissement van de verdachte is uitgesproken, welk faillissement nog niet is opgeheven, artikel 23 juncto artikel 26 van de Faillissementswet aan een indiening van een vordering als de onderhavige na een faillissement in de weg lijkt te staan. In ieder geval had op grond van het bepaalde in artikel 28, lid 2 van genoemde wet de curator in de gelegenheid gesteld dienen te worden aan het onderhavige proces deel te nemen en desgewenst verweer te voeren. Gelet op het voorgaande zal worden bepaald dat de benadeelde partij [benadeelde] voornoemd, in deze strafprocedure niet-ontvankelijk is in haar vordering. Ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband nog op, dat de benadeelde partij haar vordering thans slechts bij de curator in het faillissement van de verdachte kan aanmelden ter verificatie. De na te melden straf is gegrond, behalve op voormeld artikel, op de artikelen 10,14a,14b en14c, van het Wetboek van Strafrecht. R E C H T D O E N D E: Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart bewezen, dat het subsidiair ten laste gelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan. Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven vermeld. Verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijftien maanden. Beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte groot vijf maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. Bepaalt –gelijk hiervoor overwogen- dat voornoemde benadeelde partij: [benadeelde], in het geheel niet-ontvankelijk is in haar vordering. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Aldus gewezen door mr. Stoové, voorzitter, mrs. Bloebaum en Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van Ter Haar, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 september 2004.