Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2330

Datum uitspraak2004-09-02
Datum gepubliceerd2004-09-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5541 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betrokkene is erkend als burger-oorlogsslachtoffer. Afwijzing vergoeding kosten verbonden aan het ondergaan van chelatietherapie alsmede van de daarmee samenhangende vervoerskosten.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/5541 WUBO U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Verweerster heeft onder dagtekening 25 september 2003, kenmerk JZ/E70/2003, ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Tegen dat besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift, dat vergezeld werd door een aantal bijlagen welke nadien door eiser nog zijn aangevuld, is uiteengezet waarom hij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Bij schrijven van 9 juli 2004 heeft eiser zijn standpunt nog nader toegelicht. Het geding is behandeld ter zitting van 22 juli 2004. Daar is eiser in persoon verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Blijkens de gedingstukken is eiser, geboren in december 1933, op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). In februari 2003 heeft eiser bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend om toekenning van een vergoeding ter zake van de kosten verbonden aan het ondergaan van chelatietherapie, welke zijn huisarts voor hem aangewezen acht in verband met zijn hartklachten, alsmede van de daarmee samenhangende vervoerskosten. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 14 mei 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de - aan medische adviezen ontleende - grond dat eiser niet op grond van zijn psychische oorlogs- invaliditeit is aangewezen op deze voorzieningen. Verweerster heeft daarbij overwogen dat een verband tussen eisers hartklachten en zijn oorlogservaringen niet aanvaard kan worden, gelet op de aard van de klachten en het feit dat deze op latere leeftijd zijn ontstaan. Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt. Verweersters standpunt dat de hartklachten van eiser niet in het door de Wet vereiste verband met zijn oorlogservaringen staan, is in overeenstemming met het advies van haar geneeskundig adviseurs. Volgens dezen kan, gelet op de omstandigheid dat bij eiser in juni 1999, toen hij door de arts R.J. Roelofs in het kader van zijn eerste aanvraag uitgebreid is onderzocht, geen hypertensie is vastgesteld en de hart-vaatklachten bij eiser op latere leeftijd, na het vijftigste levensjaar, zijn ontstaan, een causaal verband met de oorlogservaringen niet worden aanvaard. Weliswaar heeft eiser bij Roelofs melding maakt van af en toe angineuze klachten bij stress, maar hij heeft zich eerst in oktober 2002 bij zijn huisarts gemeld met klachten van angina pectoris. In beroep heeft eiser, naast uitvoerige informatie betrekking hebbende op chelatie-therapie ook een artikel overgelegd van de hand van de cardioloog dr. F.L. Meijler. Dit ter ondersteuning van het standpunt dat zijn hartklachten wel, eventueel met toepassing van de omgekeerde bewijslast zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet, als “causaal” moeten worden beschouwd. Naar aanleiding daarvan is van de kant van verweerster ter zitting opgemerkt dat het artikel lijkt te gaan over medisch gezien achterhaalde discussies die zijn ingehaald door de huidige medisch wetenschappelijke stand van zaken en dat gezien de huidige medisch wetenschappelijke inzichten niet wordt getwijfeld aan de multicausaliteit van hart- en vaatziekten. Conform dit standpunt van verweerster kunnen hart- en vaatziekten zonder het bestaan van hypertensie slechts - met toepassing van de omgekeerde bewijslast - in causaal verband met de oorlogservaringen worden aanvaard indien er geen sprake is van risicofactoren en de klachten optreden voor het vijftigste levensjaar. De Raad heeft dit standpunt van verweerster in vaste jurisprudentie als niet onjuist geoordeeld. Hij ziet in het door eiser overgelegde artikel van dr. F.L. Meijler, dat ook hem niet van zeer recente datum lijkt en waarvan de strekking destijds bij de totstandkoming van de bedoelde jurisprudentie reeds bekend was, geen reden om daarvan nu terug te komen. Ten overvloede merkt de Raad op dat hij het door verweerster ingenomen standpunt deelt dat chelatietherapie, met name wat betreft de toepassing daarvan in geval van hart- en vaatklachten, als een niet erkende therapie moet worden beschouwd en om die reden niet voor vergoeding op grond van artikel 32 van de Wet in aanmerking komt. Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden. Het beroep van eiser dient dan ook ongegrond te worden verklaard. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2004. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) J.P. Schieveen.