
Jurisprudentie
AQ9955
Datum uitspraak2004-09-08
Datum gepubliceerd2004-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308585/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308585/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 27 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Woensdrecht, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 maart 2003, het bestemmingsplan “De Hoef” vastgesteld.
Uitspraak
200308585/1.
Datum uitspraak: 8 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Woensdrecht, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 maart 2003, het bestemmingsplan “De Hoef” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 november 2003, nummer 907020, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 5 juli 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2004, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Verder is daar als partij gehoord de gemeenteraad van Woensdrecht, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Engelvaart en F. Pijnen, ambtenaren van de gemeente, en P.A.M. Meeuwisse, wethouder.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om – in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen – te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een uitbreiding van de kern Hoogerheide om de bouw van woningen mogelijk te maken. Tevens wordt voorzien in een natuurontwikkelingsgebied.
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de achtererfgrenzen van de woningen aan de Antwerpsestraatweg, in het oosten door de Nijverheidsstraat en de Wouwbaan, in het noorden door erfgrenzen van de randbebouwing langs Zandfort en in het zuiden door de kern Hoogerheide.
Verweerder heeft het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. [appellant] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte gedeeltelijk goedkeuring heeft verleend aan het plan. Appellant vreest dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare toename van geluidhinder bij zijn woning. Daarbij voert appellant aan dat het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende akoestisch onderzoek op een verkeerde rekenmethode is gebaseerd.
2.3.1. De gemeenteraad is van mening dat het verkeer van en naar de woonwijk voor appellant geen grote gevolgen zal hebben. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat de ontsluiting van de woonwijk via een drietal aansluitingen op de bestaande infrastructuur plaats zal vinden zodat sprake is van een goede en evenredige verdeling van verkeersstromen. Verder is de gemeenteraad van mening dat aan de Wet geluidhinder wordt voldaan.
2.3.2. Verweerder heeft het plan op dit onderdeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan in zoverre goedgekeurd. Hij heeft overwogen dat gelet op de afschermende werking van de bestaande woningen langs de Scheldeweg het akoestisch onderzoek moet zijn gebaseerd op berekeningen volgens de standaardrekenmethode II. Verder overweegt verweerder dat blijkens een geactualiseerd akoestisch onderzoek, dat is gebaseerd op het reken- en meetvoorschrift 2002, binnen de 50 dB(A) contour van de Scheldeweg geen woningbouw mogelijk wordt gemaakt. Tevens acht verweerder overlast als gevolg van de toename van het verkeer door aanleg van de woonwijk niet aannemelijk. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat een randweg zal worden aangelegd waarvan een afname van de verkeersintensiteiten op de Scheldeweg het gevolg is. Bovendien zal er slechts sprake zijn van een geringe toename van het verkeer tengevolge van dit plan ten opzichte van de bestaande intensiteiten, aldus verweerder.
2.3.3. Appellant woont aan de Antwerpsestraatweg, ten westen van de Scheldeweg. De Antwerpsestraatweg is een parallelweg aan weerszijden van de Scheldeweg. Het plangebied ligt ten oosten van deze wegen. Voorzover de bezwaren van appellant zich richten tegen geluidoverlast vanwege de bestaande situatie op de Scheldeweg overweegt de Afdeling dat deze situatie hier niet ter beoordeling staat aangezien deze geen verband houdt met het plan. Dit bezwaar blijft derhalve hier buiten beschouwing.
2.3.4. Uit de stukken blijkt dat door de Milieudienst Zuidoost-Utrecht in oktober 2003 een beknopt akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar de geluidbelasting van de gevels van de in het plan voorziene woningen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de in de Wet geluidhinder neergelegde voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet zal worden overschreden. Bij dit akoestisch onderzoek is de standaard-rekenmethode II toegepast en is uitgegaan van een snelheid van 50 kilometer per uur.
Niet is gebleken dat is uitgegaan van een onjuiste berekingsmethode of van een onjuist uitgangspunt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt waarom het standpunt van verweerder dat deze standaardrekenmethode kan worden toegepast omdat met de afschermende werking van de bestaande woningen langs de Scheldeweg rekening kan worden gehouden, onjuist is. Overeenkomstig de geldende verkeersregelgeving, alsmede de Wet geluidhinder, zijn de berekeningen in het akoestisch onderzoek gebaseerd op de geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur ter hoogte van het desbetreffende deel van de Antwerpsestraatweg. Dat op het desbetreffende deel van deze weg de maximale snelheid wordt overschreden, wat daarvan ook zij, leidt niet tot het oordeel dat het akoestisch onderzoek op dit punt niet in overeenstemming is met de geldende regelgeving.
2.3.5. Verder blijkt uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, dat de woonwijk op het bestaande wegennet zal worden ontsloten. Naar verwachting zal de wijk ongeveer 2.750 verkeersbewegingen per etmaal genereren waarvan een deel over de Scheldeweg ter hoogte van de woning van appellant zal gaan. Gelet op deze toename in verhouding tot de bestaande verkeersintensiteiten op de Scheldeweg is het blijkens het deskundigenbericht niet aannemelijk dat de extra verkeersbewegingen negatieve effecten zullen hebben voor de geluidsbelasting op de gevel van de woning van appellant. Tevens blijkt uit de stukken dat door de beoogde aanleg van de randweg de verkeersintensiteiten ter hoogte van het perceel van appellant aanzienlijk zullen worden verminderd.
Niet is gebleken dat deze conclusies onjuist zijn. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat desalniettemin ter plaatse ernstige geluidsoverlast ten gevolge van het plan zal optreden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de toename van verkeer op de Scheldeweg niet zodanig zal zijn dat verweerder hieraan overwegende betekenis heeft moeten toekennen. Verder heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de randweg niet zal worden aangelegd.
2.3.6. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004
234-387.