Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ9944

Datum uitspraak2004-09-08
Datum gepubliceerd2004-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400159/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluiten van 16 april 2002 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) geweigerd appellante subsidie te verlenen in het kader van de Beleidsregel subsidies elektronische communicatie (hierna: de Beleidsregel) voor een haalbaarheidsproject en een demonstratieproject.


Uitspraak

200400159/1. Datum uitspraak: 8 september 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Consultancyweb B.V.", gevestigd te Ede, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 december 2003 in het geding tussen: appellante en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. 1.    Procesverloop Bij besluiten van 16 april 2002 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) geweigerd appellante subsidie te verlenen in het kader van de Beleidsregel subsidies elektronische communicatie (hierna: de Beleidsregel) voor een haalbaarheidsproject en een demonstratieproject. Bij besluit van 10 juni 2002 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 6 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 13 februari 2004 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door ing. J.F.M. van Ginhoven, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K.P.M. Bekema en mr. R. Volkers, beiden medewerker van SenterNovem, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Volgens artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel kan de minister subsidies verlenen voor projecten die ten minste voldoen aan een van de volgende doelstellingen: a.    het bevorderen van efficiënt en innovatief gebruik van openbare elektronische communicatienetwerken; b.    het bevorderen van de mededinging in de elektronische communicatiesector, onder meer door het stimuleren van reële alternatieven voor bestaande openbare elektronische communicatienetwerken, of c.    het bevorderen van de implementatie van informatie- en communicatietechnologie in de maatschappij, alsmede de toegang tot en het gebruik van kwalitatief hoogwaardige elektronische communicatievoorzieningen.     Volgens artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregel konden aanvragen tot en met 14 januari 2002 worden ingediend bij Senter (thans: SenterNovem) te Den Haag.     Volgens artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregel maakt de programmabeheerder van de aanvragen die binnen de in artikel 4, eerste lid, gestelde termijn zijn ontvangen, een lijst waarvan de volgorde wordt bepaald aan de hand van de mate waarin het project voldoet aan de in dit artikel vastgestelde criteria.     Volgens artikel 9, aanhef en onder a, van de Beleidsregel kan, onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de subsidieverlening worden geweigerd indien niet voldaan wordt aan de voorschriften van, voorzover thans van belang, artikel 2, eerste lid. 2.2.    Bij de beoordeling van de aanvragen om subsidieverlening hanteert de staatssecretaris het zogeheten, in artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregel vervatte, tendersysteem. Aanvragen worden slechts op de in deze bepaling bedoelde lijst geplaatst indien zij voldoen aan de doelstellingen vervat in artikel 2, eerste lid, en aan de criteria vervat in artikel 5, eerste lid. Indien de aanvragen niet voldoen aan de in artikel 2, eerste lid, vervatte doelstellingen kan de aanvraag worden afgewezen en wordt aan de beantwoording van de vraag of de aanvraag op de in artikel 5, eerste lid, bedoelde lijst kan worden geplaatst niet meer toegekomen. 2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte met de staatssecretaris van oordeel is dat in de subsidieaanvraag onvoldoende informatie is verschaft over de wijze waarop efficiënt en innovatief gebruik van openbare communicatienetwerken wordt bevorderd. De rechtbank is volgens appellante hierbij ten onrechte slechts uitgegaan van de tekst van de aanvraag en niet van de uitgesproken intenties van partijen en van het gehele proces dat aan de subsidieaanvraag is voorafgegaan. 2.4.    De Afdeling stelt voorop dat, anders dan appellant betoogt, haar aanvraag, gelet op de stukken, niet zonder inhoudelijke toetsing is afgewezen, nu de staatssecretaris het gehele dossier bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken.     Voor het oordeel dat niet voldoende informatie is verschaft over de wijze waarop efficiënt en innovatief gebruik van openbare communicatienetwerken wordt bevorderd, heeft de staatssecretaris zich terecht gebaseerd op de ingediende aanvraag. Voor de inhoud van de aanvraag en de indiening ervan is appellante verantwoordelijk. Voorzover de door partijen uitgesproken intenties en het gehele proces dat aan de subsidieaanvraag is voorafgegaan niet in de aanvraag zijn verwerkt, zoals appellante stelt, kan dit de staatssecretaris derhalve niet worden tegengeworpen en heeft het niet op zijn weg gelegen appellante te verzoeken haar aanvraag aan te vullen. De rechtbank is dan ook terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de aanvraag van appellante niet voldoet aan de doelstelling genoemd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel. Nu de aanvraag evenmin voldoet aan de overige in artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel genoemde doelstellingen heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag heeft kunnen afwijzen en dat de aanvraag derhalve niet voor plaatsing op de in artikel 5, eerste lid, bedoeld lijst in aanmerking kwam. De artikelen 2, eerste lid, 5, eerste lid, en 9, aanhef en onder a, van de Beleidsregel in onderlinge samenhang gelezen, staan hieraan niet in de weg.     Voorzover appellant heeft aangevoerd dat uit de aangevallen uitspraak volgt dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat haar aanvraag wel op meerbedoelde lijst is geplaatst, berust dit op een onjuiste lezing van deze uitspraak. 2.5.    Voorzover appellante betoogt dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat artikel 4:35 van de Awb van toepassing is, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de beantwoording van de vraag of de staatssecretaris het besluit tot afwijzing van het subsidieverzoek mede heeft kunnen baseren op artikel 4:35 van de Awb achterwege kan blijven, omdat hij dit besluit reeds terecht op artikel 9, eerste lid, van de Beleidsregel heeft kunnen baseren. 2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Van Angeren    w.g. Groenendijk Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004 164.