
Jurisprudentie
AQ9936
Datum uitspraak2004-09-08
Datum gepubliceerd2004-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303917/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303917/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 4 november 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Bunnik het uitwerkingsplan "UW IX 2e fase" van het bestemmingsplan "Dorpen Odijk" vastgesteld.
Uitspraak
200303917/1.
Datum uitspraak: 8 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Odijk,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Bunnik het uitwerkingsplan "UW IX 2e fase" van het bestemmingsplan "Dorpen Odijk" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 december 2003, kenmerk 2003REG003163i, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 7 mei 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door drs.ing. P.J.M. Verlaan, ambtenaar van de provincie, en het college van burgemeester en wethouders van Bunnik, vertegenwoordigd door mr. C.M.E. Janssen en J.A.H. van den Berg, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in de uitwerking van het op 28 februari 2002 vastgestelde bestemmingsplan "Dorpen Odijk" voor het plandeel met de bestemming "Wonen (uit te werken)" betreffende een terrein in het noordwestelijke gedeelte van de bebouwde kom van Odijk dat wordt begrensd door de Singel, de Veldwachter Willemslaan, de Peter van Velpenlaan en de Jodichemdreef.
Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.2.1. Appellanten voeren in de eerste plaats aan dat de inspraak illusoir was omdat een groot aantal woningen al verkocht was voordat de mogelijkheid tot inspraak werd geboden.
Het college van burgemeester en wethouders stelt zich blijkens de beantwoording van de zienswijzen op het standpunt dat het reeds beginnen van de voorverkoop van de woningen door de projectontwikkelaar terwijl het uitwerkingsplan nog niet onherroepelijk is, voor risico van de projectontwikkelaar is en dat er geen verband bestaat met de procedure betreffende het uitwerkingsplan. Dit standpunt wordt blijkens het bestreden besluit door verweerder gedeeld. De Afdeling is niet gebleken dat dit standpunt onjuist is. Er is derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat door de verkoop van de woningen de inhoud van het uitwerkingsplan al vast lag en niet meer ter discussie kon staan.
2.2.2. Appellanten voeren voorts aan dat het plan ten onrechte gefaseerd wordt uitgevoerd.
Dit bezwaar heeft geen betrekking op het uitwerkingsplan zelf en kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.
2.2.3. Appellanten voeren verder aan dat onvoldoende ruimte is gereserveerd voor parkeren, zodat zowel in het plangebied als in de onmiddellijke omgeving daarvan een te hoge parkeerdruk zal ontstaan, hetgeen tot parkeren op de stoepen en daarmee tot onveilige situaties zal leiden. Daartoe stellen zij dat de gehanteerde parkeernormen achterhaald zijn, gelet op het autobezit in Bunnik, en dat bovendien ten onrechte van deze normen wordt afgeweken. Voorts vrezen zij dat parkeren op eigen erf in de praktijk niet mogelijk zal zijn, gelet op de breedte van de inritten en de lengte van de voortuinen van de te bouwen woningen.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder h, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dorpen Odijk" dienen burgemeester en wethouders bij de uitwerking rekening te houden met de realisering van de volgende hoeveelheid parkeergelegenheid bij de woningen:
1. 1,5 parkeerplaatsen per gerealiseerde woning met parkeergelegenheid op eigen terrein;
2. 1,3 parkeerplaatsen per gerealiseerde woning zonder parkeergelegenheid op eigen terrein.
Aan de vraag of het college van burgemeester en wethouders met het oog op een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden met een groter aantal parkeerplaatsen per woning, in aanmerking nemend het autobezit in de wijk, gaat de Afdeling in verband met het volgende thans voorbij.
In de voorschriften bij het uitwerkingsplan is bepaald dat de voorschriften van het op 7 maart 2002 (lees: 28 februari 2002) vastgestelde bestemmingsplan "Dorpen Odijk" van toepassing zijn, met dien verstande dat als aanvulling op artikel 14 betreffende de bestemming "Verkeersdoeleinden" is bepaald dat voor gestapelde huurwoningen voor de doelgroep jongeren en starters een parkeernorm geldt van één parkeerplaats per woning.
Aan de gronden in het plangebied zijn respectievelijk de bestemmingen "Wonen", "Groen" en "Verkeersdoeleinden" toegekend. De Afdeling stelt vast dat de op deze bestemmingen van toepassing verklaarde voorschriften geen bepalingen bevatten ten aanzien van het te realiseren aantal parkeerplaatsen, al dan niet op eigen erf. Slechts ten aanzien van de bestemming "Verkeersdoeleinden" is in het uitwerkingsplan een parkeernorm opgenomen. Voor het overige blijkt uit het uitwerkingsplan niet in hoeverre rekening is gehouden met de in de uitwerkingsregels opgenomen parkeernormen.
Voorts wijkt de in het uitwerkingsplan opgenomen parkeernorm af van de parkeernormen die in de uitwerkingsregels zijn opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling kan niet worden staande gehouden dat aldus met de uitwerkingsregels rekening is gehouden. Bovendien staat de wijze waarop de in het uitwerkingsplan opgenomen parkeernorm is geformuleerd er niet aan in de weg dat in het plandeel met de bestemming "Wonen" met de nadere aanduiding "G (gestapelde woningen)" meer appartementen worden gerealiseerd dan waarvoor parkeerplaatsen beschikbaar zijn op de gronden met een verkeersbestemming, nu deze parkeernorm niet is gekoppeld aan de bebouwingsmogelijkheden van de gronden met de bestemming "Wonen" met de nadere aanduiding "G (gestapelde woningen)". Voorts missen de termen "huurwoningen", "starters" en "jongeren" ruimtelijke relevantie.
Gelet op het voorgaande voldoet het plan niet aan artikel 6, tweede lid, aanhef en onder h, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dorpen Odijk".
De vraag of inrichtingsschetsen en concrete bouwplannen in overeenstemming zijn met de in de uitwerkingsregels opgenomen parkeernormen kan onbeantwoord blijven, nu in deze procedure slechts het uitwerkingsplan ter toetsing voorligt.
2.2.4. Appellanten voeren vervolgens aan dat het plan in onvoldoende mate voorziet in openbaar groen. Daartoe wijzen zij erop dat de afgelopen 12 jaar het gehele plangebied groen was en dat door de bouw van woningen de behoefte aan openbaar groen juist toeneemt. Appellanten bepleiten dat aan de randen van het plangebied groenstroken worden aangelegd.
Het college van burgemeester en wethouders stelt zich blijkens de beantwoording van de zienswijzen op het standpunt dat ruimschoots aan de gestelde norm van 5 procent wordt voldaan. Dit standpunt wordt blijkens het bestreden besluit gedeeld door verweerder.
Het plan voorziet in de aanleg van groen- en speelvoorzieningen door middel van de bestemming "Groen", die is toegekend aan een 1.100 vierkante meter groot terrein in de noordoostelijke hoek van het plangebied. Het gehele plangebied heeft een oppervlak van 14.570 vierkante meter. Mitsdien kan worden vastgesteld dat ruim 7,5 procent van het plangebied is bestemd voor groen- en speelvoorzieningen. Het standpunt van het college van burgemeester en wethouders is derhalve niet onjuist.
Nu blijkens het deskundigenbericht in de onmiddellijke omgeving van het plangebied een aantal groene zones liggen, bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de groenvoorziening in de wijk zodanig in het gedrang zal komen, dat verweerder het plan niet in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.
2.2.5. Appellanten voeren voorts aan dat de bebouwingsdichtheid te hoog is. Zij stellen daartoe dat onvoldoende is gemotiveerd dat de voorziene woningdichtheid van circa 44 woningen per hectare aansluit bij de woningbehoefte op dit moment. Voorts stellen appellanten dat deze bebouwingsdichtheid te zeer contrasteert met de omgeving.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels.
De vraag naar de aanvaardbaarheid van inrichtingsschetsen en concrete bouwplannen kan hier niet aan de orde komen, nu in deze procedure slechts het uitwerkingsplan ter toetsing voorligt.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dorpen Odijk" mag het uitwerkingsplan ten hoogste 100 woningen toelaten. De Afdeling stelt vast dat hieromtrent in het uitwerkingsplan niets is geregeld en dat ook anderszins het plan niet aan de bouw van een groter aantal woningen in de weg staat. Het plan voldoet derhalve niet aan artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dorpen Odijk".
2.2.6. Appellanten voeren voorts aan dat de afstand van de te bouwen woningen tot hun woningen aan de Peter van Velpenlaan te gering is.
Het college van burgemeester en wethouders acht blijkens de beantwoording van de zienswijzen deze afstand, mede gelet op de ontworpen halfopen bebouwing aan de Peter van Velpenlaan, acceptabel. Dit standpunt wordt blijkens het bestreden besluit gedeeld door verweerder.
Appellanten wonen in twee-onder-één-kap woningen direct ten oosten van het plangebied. Blijkens de plankaart bedraagt de kleinste afstand van de voorgevels van de woningen van appellanten tot de dichtstbij gelegen bebouwingsgrens 14 à 15 meter. De gronden tegenover de woningen van appellanten zijn bestemd tot "Wonen" met de nadere aanduidingen "HV (halfvrijstaande woningen)". Ingevolge het van toepassing verklaarde artikel 5 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dorpen Odijk" mogen ter plaatse uitsluitend vrijstaande of halfvrijstaande woningen worden gebouwd met een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder gelet hierop het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten.
2.2.7. Appellanten voeren verder aan dat de Van Velpenlaan breder moet worden waardoor een uit verkeersveiligheidsoogpunt wenselijk verspringend profiel kan worden aangelegd en dat de Jodichemdreef een breder profiel moet krijgen in verband met de te verwachten verkeerstoename.
Het college van burgemeester en wethouders hanteert blijkens de beantwoording van de zienswijzen als uitgangspunt een profiel dat overeenkomt met de twee nieuw aan te leggen woonstraten. Ten aanzien van de Jodichemdreef stelt het college zich op het standpunt dat het bestaande profiel nagenoeg ongewijzigd kan blijven. Dit standpunt wordt blijkens het bestreden besluit gedeeld door verweerder.
De Afdeling ziet geen aanleiding dit standpunt onredelijk of anderszins onjuist te achten. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat verbreding van de wegprofielen van de Van Velpenlaan en de Jodichemdreef om verkeerskundige redenen noodzakelijk is.
2.2.8. Appellanten voeren ten slotte aan dat de invulling van het plan moet worden afgestemd op het uitwerkingsplan "Peek". In dit verband stellen zij dat het voorziene appartementencomplex te hoog is.
Het college van burgemeester en wethouders stelt zich blijkens de beantwoording van de zienswijzen op het standpunt dat de bouwhoogte in overeenstemming is met de uitwerkingsregels. Dit standpunt wordt blijkens het bestreden besluit gedeeld door verweerder.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder f, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dorpen Odijk" mag in het uitwerkingsplan de hoogte van gestapelde woningen niet meer dan 13 meter bedragen. De gronden langs de westelijke grens van het plangebied zijn bestemd als "Wonen" met de nadere aanduidingen "G (gestapelde woningen)" en "-/13 (goothoogte - / hoogte in meters 13)". Ingevolge het van toepassing verklaarde artikel 5 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dorpen Odijk" mogen ter plaatse uitsluitend gestapelde woningen met hoogte van maximaal 13 meter worden gebouwd. Aan de in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder f, opgenomen uitwerkingsregel is derhalve voldaan. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder dit plandeel, in verband met het nog vast te stellen uitwerkingsplan "Peek", niet in redelijkheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.
2.3. Nu het plan blijkens het voorgaande niet voldoet aan artikel 6, tweede lid, aanhef, onder b en onder h, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dorpen Odijk", is het plan vastgesteld in strijd met artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Uit het voorgaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om aan het plan goedkeuring te onthouden.
Proceskosten
2.4. Van proceskostenveroordeling die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 9 december 2003, kenmerk 2003REG003163i;
III. onthoudt goedkeuring aan het op 4 november 2003 door het college van burgemeester en wethouders van Bunnik vastgestelde uitwerkingsplan "UW IX 2e fase" van het bestemmingsplan "Dorpen Odijk";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit als bedoeld onder II;
V. gelast dat de provincie Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. De Groot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004.
210.