Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ9930

Datum uitspraak2004-09-08
Datum gepubliceerd2004-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200403982/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 december 2002, kenmerk U.11220/AK/ths, heeft verweerder beslist bestuursdwang als geregeld in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen met betrekking tot de inrichting die op het perceel [locatie] te [plaats] is gevestigd vanwege het overtreden van voorschrift 1.6.13 van de bijlage bij het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer. Aan het besluit is een begunstigingstermijn verbonden van twee weken.


Uitspraak

200403982/1. Datum uitspraak: 8 september 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 12 december 2002, kenmerk U.11220/AK/ths, heeft verweerder beslist bestuursdwang als geregeld in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen met betrekking tot de inrichting die op het perceel [locatie] te [plaats] is gevestigd vanwege het overtreden van voorschrift 1.6.13 van de bijlage bij het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer. Aan het besluit is een begunstigingstermijn verbonden van twee weken. Bij besluit van 30 maart 2004, verzonden op dezelfde datum, kenmerk B.04/075, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 10 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2004, beroep ingesteld. Bij ongedateerde brief, ingekomen op 23 juni 2004, heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellante. Dit is aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.P. Brinkman, advocaat te Doetinchem, en P.H. Adriaanse, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door B.M.R.D. Menting en A.C.E. Zuurmond-van Ede, ambtenaren van de DCMR Milieudienst Rijnmond, D. Noppe, ambtenaar van de deelgemeente en ir. J.J. Mertens, gemachtigde, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.    Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.    Ingevolge artikel 5:24, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in de beschikking tot toepassing van bestuursdwang een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen. 2.2.    Ingevolge voorschrift 1.6.13 van de bijlage bij het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit), voor zover hier van belang, mag een brand in een inrichting op de erfgrens geen grotere stralingsbelasting dan 15 kW per m2 veroorzaken. Op verzoek van het bevoegd gezag toont degene die de inrichting drijft aan dat zodanige brandpreventieve voorzieningen zijn getroffen, dat aan de eerste volzin wordt voldaan. 2.3.    Appellante betoogt dat in het besluit van 12 december 2002 onvoldoende is aangegeven welke maatregelen moeten worden getroffen om aan voorschrift 1.6.13 van de bijlage bij het Besluit te voldoen. Zij meent dat verweerder daarin had moeten aangeven welke afstanden ten opzichte van de erfgrens in acht moeten worden genomen bij de opslag van hout en in welke mate de voorraad hout moet worden teruggebracht. 2.3.1.    Gelet op de formulering van voorschrift 1.6.13 van de bijlage bij het Besluit ligt het naar het oordeel van de Afdeling op de weg van appellante om een keus te maken ten aanzien van de te treffen maatregelen om aan de stralingsnorm van voorschrift 1.6.13 te voldoen. De Afdeling merkt hierbij op dat het ingevolge de laatste volzin van dit voorschrift aan appellante, als drijver van de inrichting, is om de toereikendheid van de maatregelen aan te tonen. De Afdeling deelt derhalve niet de stelling van appellante dat verweerder had moeten aangeven welke maatregelen zij moet treffen om aan de stralingsnorm te voldoen. 2.4.    Niet in geschil is dat voorschrift 1.6.13 van de bijlage bij het Besluit ten tijde van het nemen van het bestreden besluit werd overtreden zodat verweerder bevoegd was tot het toepassen van bestuursdwang.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.5.    Appellante is van mening dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot handhaving van voorschrift 1.6.13 van de bijlage bij het Besluit, aangezien dit voorschrift zal worden gewijzigd in die zin dat de stralingsnorm niet meer geldt ten opzichte van de erfgrens, maar ten opzichte van de dichtstbijzijnde kwetsbare gevel. Voorts acht appellante het onzorgvuldig dat verweerder slechts ten dele het voorstel van de door hem ingeschakelde deskundige heeft overgenomen. 2.5.1.    Verweerder heeft aan adviesbureau Peutz & Associés B.V. opdracht gegeven onderzoek te doen naar de mogelijk te nemen bestuursdwangmaatregelen teneinde naleving van voorschrift 1.6.13 te bewerkstelligen. De resultaten zijn neergelegd in een rapport van 20 december 2002, met rapportnummer CA 383-1. Op basis van berekeningen is bepaald over welke afstand de inrichting vrij moet worden gehouden van brandbare materialen om te voldoen aan de stralingsnorm. Hierbij is onderscheid gemaakt in de beoordeling ter plaatse van kwetsbare objecten in verband met het voorkomen van brandoverslag (de gevel van de nabijgelegen woningen) en de beoordeling ter plaatse van de erfgrens. In het rapport wordt geconcludeerd dat uitgaande van voorschrift 1.6.13, zoals het thans luidt, op het terrein van de houthandel tenminste sprake dient te zijn van een vrije zone langs de erfgrens van 6,2 meter aan de voorzijde en 7,1 meter bij de zijgevels. Ook is het volgens het rapport mogelijk om aan de stralingseis te voldoen door het treffen van installatietechnische voorzieningen of het realiseren van brandwerende scheidingen. Verweerder heeft zich bij het nemen van het bestreden besluit integraal bij deze conclusies aangesloten.    Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar was voorschrift 1.6.13 op de inrichting van toepassing en bestond er geen concreet zicht op wijziging van dit voorschrift. De Afdeling merkt op dat het betrokken voorschrift nog steeds van kracht is. De Afdeling ziet in het door appellante gestelde geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het besluit van 12 december 2002 niet in redelijkheid heeft kunnen handhaven. 2.6.    Het beroep is ongegrond. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat. w.g. Hennekens    w.g. Heijerman Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004 255-441.