Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ9869

Datum uitspraak2004-09-07
Datum gepubliceerd2004-09-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/080090-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Treinverbod, bedreiging, poging diefstal, mishandeling, vernieling, partiele vrijspraak, veroordeling


Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden Sector strafrecht VERKORT VONNIS Uitspraak: 7 september 2004 Parketnummer: 17/080090-04 Ter terechtzitting gevoegd parketnummer 17/020211-04 en 17/047116-04 VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de ter terechtzitting gevoegde zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans gedetineerd in PI De Grittenborgh te Hoogeveen. De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 24 augustus 2004. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. TELASTELEGGING Aan dit vonnis zijn door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van de dagvaardingen gehecht, waaruit de inhoud van de telasteleggingen geacht moet worden hier te zijn overgenomen. In de telasteleggingen voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. BESPREKING VERWEER De raadsman heeft ter terechtzitting ten aanzien van de zaak met parketnummer 17/047116-04 het volgende aangevoerd: Blijkens de stukken is de aanwijzing cq het treinverbod op 5 april 2004 niet volledig ingevuld; de naam van de buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna te noemen: BOA), diens BOA-nummer en standplaats ontbreken op het aan verdachte uitgereikte exemplaar. Nu dit onvolledige exemplaar aan verdachte is uitgereikt, is niet voldaan aan het vereiste van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht dat het bevel of de vordering is gedaan door een daartoe bevoegde ambtenaar en derhalve dient het treinverbod als niet rechtsgeldig te worden aangemerkt. Voorts is de aanwijzing cq het treinverbod, welke is gegeven op grond van het bepaalde in artikel 72 van de Wet Personenvervoer, geen bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan, nu deze aanwijzing niet is ingegeven door de in artikel 52 van het Besluit Personenvervoer 2000 limitatief genoemde punten. Bovendien is er sprake van een onbevoegd afgegeven bevel aangezien het treinverbod voor de duur van drie maanden buiten proportie is. Verdachte dient op grond van het bovengenoemde van het telastegelegde te worden vrijgesproken. De rechtbank gaat uit van het volgende: * In het proces-verbaal nr. PL26SO/04-000722 bevindt zich een afschrift van het treinverbod waarop de naam van de BOA, diens BOA-nummer en standplaats ontbreken. Blijkens het afschrift is het treinverbod zowel door de BOA als door verdachte (voor ontvangst) op 5 april 2004 ondertekend; * Blijkens de in voornoemd proces-verbaal gevoegde verklaring van verdachte, is hem het treinverbod in persoon uitgereikt; * In het dossier bevindt zich het originele treinverbod, dat blijkens de stukken bij brief met bijlagen op 19 april 2004 door [medewerker], werkzaam bij de spoorwegpolitie, aan de officier van justitie ter hand is gesteld. Op dit origineel zijn de eerder genoemde ontbrekende gegevens van de BOA, genaamd [opsporingsambtenaar], wel ingevuld; * Bij beslissing van 1 juni 2004 heeft de rechtbank een aantal vragen geformuleerd ten aanzien van de twee verschillende exemplaren van het treinverbod, waarbij is bepaald dat [opsporingsambtenaar] en [medewerker spoorwegpolitie] bij de rechter-commissaris nader gehoord dienden te worden omtrent deze vragen; * Op 5 juli 2004 heeft [opsporingsambtenaar] tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij op 5 april 2004 een afschrift van het treinverbod aan verdachte heeft uitgereikt op het politiebureau te [plaats]. Voorts betwijfelt hij of het treinverbod op dat moment volledig was ingevuld en verklaart dat het mogelijk is dat hij de eerder genoemde gegevens pas de volgende dag op het origineel heeft ingevuld. Hij veronderstelt dat een afschrift van het volledig ingevulde exemplaar van het treinverbod met de post naar verdachte is verzonden; * Op 5 juli 2004 heeft [medewerker spoorwegpolitie] tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij op 19 april 2004 een afschrift van het treinverbod heeft gezien, waarop de eerder genoemde BOA-gegevens ontbraken. Vervolgens heeft hij op 19 april 2004 verzocht het origineel bij Noord-Ned op te vragen en werd hem telefonisch bevestigd dat het origineel van het treinverbod wel volledig was ingevuld; * In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen, welke is gedateerd 11 augustus 2004 en op ambtseed is opgemaakt door [verbalisant], inhoudende de verklaring van [verbalisant] dat hij op 5 april 2004 een afschrift van het treinverbod heeft uitgereikt aan verdachte, welke voor zover hij zich kon herinneren volledig was ingevuld. Voorts heeft [verbalisant] in dit proces-verbaal verklaard dat er, voor zover hij weet, in een later stadium geen wijzigingen zijn aangebracht in het verbod en dat er later ook niet een ander exemplaar van het treinverbod is uitgereikt of toegezonden aan verdachte; * De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 24 augustus 2004 medegedeeld dat hij naar aanleiding van het door [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van 11 augustus 2004 contact heeft opgenomen met de leidinggevende van [verbalisant]. Deze deelde hem mede dat [verbalisant] hem destijds heeft medegedeeld dat hij het treinverbod niet volledig had ingevuld omdat hij voor verdachte anoniem wilde blijven en dat hij dit onvolledig ingevuld exemplaar aan verdachte heeft uitgereikt. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het er voor moet worden gehouden dat op het aan verdachte op 5 april 2004 uitgereikte exemplaar van het treinverbod zowel de naam van de BOA als diens BOA-nummer en standplaats niet waren ingevuld. Verder is niet vast komen te staan of er op enig moment tussen 5 april 2004 en de telastegelegde datum een wel volledig ingevuld exemplaar van het treinverbod is uitgereikt. Gelet op het uit artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht voortvloeiende vereiste dat het bevel moet zijn gegeven door een daartoe bevoegde ambtenaar, is de rechtbank van oordeel dat voor een geldig treinverbod in elk geval is vereist dat de naam, nummer van akte van beëdiging en standplaats van de BOA zijn ingevuld. Nu in de onderhavige zaak niet kan worden vastgesteld of vóór het telastegelegde tijdstip een treinverbod waarop deze gegevens waren ingevuld aan verdachte is uitgereikt, moet verdachte om die reden al van het telastegelegde worden vrijgesproken. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de bespreking van de overige punten van hetgeen door de raadsman is aangevoerd. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 17/080090-04 onder 1., 2. primair, en 3. en het in de zaak met parketnummer 17/020211-04 onder 1. en 2. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat: 17/ 080090-04 1. hij op 26 april 2004, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend al gillend/schreeuwend met een schaar in de hand op die [slachtoffer 1] afgelopen en heeft verdachte vervolgens stekende bewegingen met die schaar in de richting van die [slachtoffer 1] gemaakt, terwijl die [slachtoffer 1] zich in de directe nabijheid van verdachte bevond; 2. primair hij op 26 april 2004, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, aan de [straat], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen broodjes hamburger, toebehorende aan [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk dreigend met een schaar in de hand op die [slachtoffer 2] is toegelopen en vervolgens de tas met broodjes hamburger van die [slachtoffer 2] heeft geprobeerd te pakken en vervolgens achter die [slachtoffer 2] is aangelopen; 3. hij op 23 april 2004, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 3], meermalen, met gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen/gestompt en in de ribben heeft geschopt/getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; Parketnummer 17/020211-04 1. hij op 26 februari 2004 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk de hoorn van een telefoon in een telefooncel, toebehorende aan [slachtoffer 4], heeft vernield; 2. hij op 26 februari 2004 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van een galerij van de [naam flat], toebehorende aan [slachtoffer 5], heeft vernield. De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het bewezene levert op de misdrijven: Parketnummer 17/080090-04: 1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. 2. primair Poging tot diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken. 3. Mishandeling. Parketnummer 17/020211-04 1. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen. 2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen. STRAFBAARHEID VERDACHTE De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten; - de omstandigheden waaronder deze zijn begaan; - de gedane erkenning van de verdachte zich nog aan het overig op de dagvaarding met parketnummer 17/080090-04 genoemde ad informandum gevoegde strafbare feit te hebben schuldig gemaakt, welke zaak derhalve hiermee is afgedaan; - de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het voorlichtingsrapport van het Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs, d.d. 12 augustus 2004, en het persoonsdossier, d.d. 3 mei 2004; - de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het in de zaak met parketnummer 17/080090-04 onder 1., 2. primair, 3., het in de zaak met parketnummer 17/020211-04 onder 1. en 2. en het in de zaak met parketnummer 17/047116-04 telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeëndertig weken; - het pleidooi van de raadsman; Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging, een poging tot diefstal, gepaard gaande met bedreiging, een mishandeling en een tweetal vernielingen. Feiten waarvoor de rechtbank landelijke oriëntatiepunten hanteert op grond waarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur het uitgangspunt dient te zijn. Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat het gevaar voor herhaling in de toekomst als reëel moet worden ingeschat. Van strafverminderende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Uit het uitgebrachte voorlichtingsrapport blijkt onder meer dat verdachte een langdurige verslavingsgeschiedenis kent. Verdachte heeft weinig zelfinzicht en bagatelliseert zijn drugsgebruik. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie is. BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 4], heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door [slachtoffer 4] geleden schade ten gevolge van het aan verdachte in de zaak met parketnummer 17/020211-04 onder 1. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 285, 300, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT RECHTDOENDE: Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 17/047116-04 is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het in de zaak met parketnummer 17/080090-04 onder 1., 2. primair, 3. en het in de zaak met parketnummer 17/020211-04 onder 1. en 2. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte te dier zake tot: Een gevangenisstraf voor de duur van dertig weken. Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], [adres slachtoffer 4], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 88,32 (zegge: achtentachtig euro en tweeëndertig eurocent). Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], te betalen een som geld ten bedrage van ? 88,32 (zegge: achtentachtig euro en tweeëndertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 88,32 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. B. Kuizenga, voorzitter, mr. G.A.M. Peper en mr. E Slofstra-Hoorn, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Martini, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 september 2004. Mr. Slofstra-Hoorn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.