
Jurisprudentie
AQ9866
Datum uitspraak2004-09-01
Datum gepubliceerd2004-09-09
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers163178/HAZA 03-1230
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-09
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers163178/HAZA 03-1230
Statusgepubliceerd
Indicatie
Omzetting fiduciaire eigendomsoverdracht. Stil pandrecht. Rangorde pandrecht.
Uitspraak
VONNIS
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK
NEEDE EN OMSTREKEN U.A.,
voorheen genaamd de Coöperatieve Rabobank Neede-Rietmolen B.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Neede,
e i s e r e s in conventie,
g e d a a g d e in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: de Bank,
procureur: mr. H. van Haaften,
- t e g e n -
de besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid
RCI FINANCIAL SERVICES B.V.,
voorheen genaamd Overlease N.V.
alsmede Renault Financiering B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
kantoorhoudende te Woerden,
g e d a a g d e in conventie,
e i s e r e s in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: Renault,
procureur: mr. P.J. Soede.
1.
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- dagvaarding van 17 juni 2003, met producties;
- conclusie van antwoord, tevens conclusie in voorwaardelijke reconventie, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank van 1 oktober 2003, waarin een comparitie van partijen is gelast;
- conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie d.d. 4 november 2004;
- akte tot overlegging van (aanvullingen op) producties van de zijde van de Bank d.d. 4 november 2003;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 4 november 2003;
- proces-verbaal van de voortzetting van de comparitie van partijen, gehouden op 5 december 2003, ter gelegenheid waarvan partijen onder meer hun pleitnotities hebben voorgedragen;
- akte na (voortgezette) comparitie van partijen van de zijde van de Bank d.d. 21 januari 2004, met producties;
- akte na (voortgezette) comparitie van partijen van de zijde van Renault d.d. 18 februari 2004 met producties.
Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.
2.
De feiten
in conventie en voorwaardelijke reconventie
2.1.
Op 31 oktober 1988 hebben [naam zekerheidgever], hierna te noemen: [naam zekerheidgever], als zekerheidgever en de Bank als zekerheidnemer ten behoeve van een eenmanszaak van [naam zekerheidgever], Autobedrijf [naam] te Neede (verder te noemen: Autobedrijf [naam]), een akte van eigendomsoverdracht van roerende goederen en cessie van vorderingen ondertekend, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(...)
verklaren te zijn overeengekomen:
Tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van de zekerheidgever;
(...) te vorderen heeft of te vorderen mocht hebben, uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen dan wel uit welken anderen hoofde ook:
I. a. draagt de zekerheidgever in eigendom over aan de bank, die in eigendom aanneemt, de inventaris en de voorraden;
(...)
Op deze eigendomsoverdracht en cessies zijn van toepassing:
a. de op de achterzijde van deze akte opgenomen algemene voorwaarden voor eigendomsoverdracht voor roerende goederen en cessie van vorderingen;
(...)”.
De in de hiervoor geciteerde passage bedoelde algemene voorwaarden houden - voor zover relevant - het volgende in:
"(...)
II. Eigendomsoverdracht van goederen
Voor de eigendomsoverdracht van goederen gelden de volgende bepalingen:
1.a. De levering van de goederen die bij de ondertekening van de akte deel uitmaken van het bedrijf of beroep, heeft plaatsgehad doordat de zekerheidgever de goederen voor de bank als eigenares is gaan houden, met de bevoegdheid de goederen als bruiklener te gebruiken.
b. De levering van de goederen die in de toekomst deel zullen gaan uitmaken van een bedrijf of beroep, zal geschieden doordat de zekerheidgever de goederen vanaf het ogenblik waarop de goederen deel gaan uitmaken van het bedrijf of beroep voor de bank als eigenares zal gaan houden, met de bevoegdheid de goederen als bruiklener te gebruiken. De wil tot levering aan en het voor de Bank als eigenares gaan houden van de goederen wordt geacht te blijken uit het enkele feit van de toevoeging van de goederen aan het bedrijf of beroep.
2. De zekerheidgever is verplicht om op eerste schriftelijk verzoek van de Bank: a. aan de bank op door haar vast te stellen tijdstippen een staat in te zenden, waarop onder verwijzing naar de akte de goederen staan omschreven;
(...)”.
2.2.
Bij brief van 15 april 1991, verder te noemen: de verklaring van 1991, heeft de Bank aan Autobedrijf [naam] - voor zover relevant - het volgende medegedeeld:
"(...)
Bij onderhandse akte d.d. 31 oktober 1988 zijn door u al uw roerende goederen overgedragen aan de Coöperatieve Rabobank "Neede en Omstreken" B.A., statutair gevestigd te Neede.
De eigendomsoverdracht van de roerende goederen dient gehandhaafd te worden met de navolgende aantekening:
De auto’s welke door u bij Renault Leasing Nederland Overlease N.V., Nautilusweg 30, 3542 AV Utrecht gefinancierd zijn, blijven buiten deze eigendomsoverdracht. (...)”.
2.3.
Op 27 augustus 1993 hebben Autobedrijf [naam] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Autobedrijf [naam] B.V. te Haaksbergen (hierna te noemen: [naam] Haaksbergen) een financieringsovereenkomst gesloten met Renault Financiering B.V. (hierna te noemen: RF), een rechtsvoorgangster van Renault. Deze overeenkomst bepaalt - voor zover relevant - onder meer het volgende:
“(…).
2. Dekking.
2.1 Tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen RF van dealer [Autobedrijf [naam] en [naam] Haaksbergen; toevoeging rechtbank] te vorderen heeft of te eniger tijd zal hebben, zal dealer op de dag van ondertekening van deze overeenkomst, aan RF verpanden zijn gehele aanwezige en toekomstige bedrijfs- en handelsvoorraad aan nieuwe auto’s, demo’s, onderdelen (...), occasions en inventaris, alles voor zover door RF gefinancierd en wel door middel van de ondertekening van een afzonderlijke pandakte.
(...)”.
2.4.
Op 27 augustus 1993 hebben Autobedrijf [naam], [naam] Haaksbergen en RF een pandakte ondertekend met - voor zover relevant - de volgende inhoud:
“(...)
2. Verpanding
2.1 Tot meerdere zekerheid voor de betaling of teruggave van al hetgeen RF van pandgever te vorderen heeft, of te eniger tijd te vorderen mocht hebben, uit hoofde van de tussen partijen gesloten kredietovereenkomst(en) verpandt pandgever [Autobedrijf [naam] en [naam] Haaksbergen; toevoeging rechtbank] hierbij aan RF, zulks voor zover niet reeds bij eerdere akte(n) aan RF verpand:
a. zijn voorraad nieuwe auto’s, demo’s, occasions en onderdelen per heden, alsmede zijn inventaris per heden, alles ongeacht waar deze zaken zich bevinden alles voor zover gefinancierd door RF;
b. bij voorbaat: alle nieuwe auto’s, demo’s, occasions, inventaris en onderdelen die pandgever in de toekomst zal verwerven en die gefinancierd worden door RF, zulks op het moment dat pandgever de eigendom daarvan verkrijgt en ongeacht waar deze zich alsdan bevinden;
(...)".
2.5.
Op 30 mei 1994 hebben de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Autobedrijf [naam 2] B.V. te Winterswijk en RF een aan de onder 2.4 bedoelde pandakte gelijkluidende pandakte ondertekend.
2.6.
Op 14 oktober 1994 heeft [naam] Haaksbergen aan de Bank een pandrecht verleend op haar inventaris en voorraden tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Bank uit welke hoofde ook van [naam] Haaksbergen te vorderen heeft of mocht hebben.
2.7.
Bij brief van 19 september 1996 heeft RF aan de Bank een brief verzonden met - voor zover relevant - de volgende inhoud:
“(...)
Op ons verzoek heeft [naam zekerheidgever] van Autobedrijf [naam] u benaderd voor een afstandsverklaring voor een aantal auto’s, die wij voor Autobedrijf [naam] financieren.
Het betreft hier gebruikte auto’s die door Renault Nederland N.V. en/of Overlease N.V. aan Autobedrijf [naam] zijn geleverd en vervolgens zijn gefinancierd door Renault Financiering B.V.
(...)”.
2.8.
Bij brief van 23 september 1996, verder te noemen: de verklaring van 1996, heeft de Bank op deze brief als volgt gereageerd:
“ (...)
Op 15 april 1991 is door onze bank reeds een dergelijk afstandsverklaring afgegeven. Hiervan heeft u 19 september jl. een kopie per fax ontvangen.
In verband met de wijziging van het Nieuw Burgelijk Wetboek (verpanding i.p.v. fiduciare eigendomsoverdracht) heeft u ons verzocht een nieuw exemplaar afstandsverklaring af te geven.
“Bij onderhandsakte d.d. 31 oktober 1988 zijn door [naam zekerheidgever] alle roerende goederen verpand (voorheen in eigendom overgedragen) aan onze bank. De verpanding (voorheen eigendomsoverdracht) dient gehandhaafd te worden met de volgende aantekening:
het pandrecht van Renault Financiering B.V. zal prevaleren boven het zekerheidsrecht voor onze Bank voorzover het betreft gebruikte auto’s die door Renault Nederland N.V. en/of Overlease N.V. aan Autobedrijf [naam] zijn geleverd en vervolgens zijn gefinancierd door Renault Financiering B.V. (...)”
2.9.
Op 6 februari 1997 is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Autobedrijf [naam] Neede B.V. opgericht, verder te noemen: [naam] Neede. Op 1 juli 1997 heeft [naam] Neede de rechten en verplichtingen van Autobedrijf [naam] overgenomen die voortvloeien uit de onder 2.1 opgenomen akte van 31 oktober 1988.
2.10.
Op 21 januari 1998 heeft [naam] Neede aan de Bank een pandrecht verleend op haar huidige en toekomstige inventaris en voorraden tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Bank uit welke hoofde ook van (onder meer) [naam] Neede en [naam] Haaksbergen te vorderen heeft of mocht hebben.
2.11.
Op 10 november 1999 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Autobedrijf [naam] Winterswijk B.V. (verder te noemen: [naam] Winterswijk) aan de Bank een pandrecht verleend op haar huidige en toekomstige inventaris en voorraden tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Bank uit welke hoofde ook van [naam] Winterswijk te vorderen heeft of mocht hebben.
2.12.
[Naam] Neede, [naam] Haaksbergen en [naam] Winterswijk zijn op respectievelijk 28 juni 2001, 3 juli 2001 en 28 juni 2001 in staat van faillissement verklaard.
2.13.
Renault heeft na daartoe verkregen verlof d.d. 13 mei 2001 en 14 juni 2001 beslag gelegd op de roerende zaken van [naam] Haaksbergen, [naam] Neede en [naam] Winterswijk. Zij is tot verkoop van de bij deze vennootschappen aanwezige inventaris en occasions overgegaan en heeft de opbrengst daarvan (€ 433.686,91) gestort op een kwaliteitsrekening met nummer 1439.01.834. Deze inventaris en occasions zullen in het navolgende worden aangeduid als: de door Renault verkochte inventaris en occasions.
3. De vorderingen en het verweer
in conventie
3.1.
De Bank heeft - kort weergegeven - gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart:
a. dat de onder 2.4 bedoelde pandakte en de verklaringen van 1991 en 1996 worden vernietigd wegens dwaling;
b. dat het pandrecht van de Bank op de roerende zaken waarvan de opbrengst is gestort op rekeningnummer 1439.01.834, in rangorde komt voor de door Renault gepretenteerde pandrechten;
c. dat het saldo van rekeningnummer 1439.01.834 dient te worden uitbetaald aan de Bank.
3.2.
Renault heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Bank in haar vordering, althans tot afwijzing van deze vordering.
in voorwaardelijke reconventie
3.3.
Renault heeft na eiswijziging in reconventie gevorderd - onder de voorwaarde dat de vordering van de Bank in conventie onder 3.1. sub b wordt afgewezen - dat de rechtbank voor recht verklaart dat het pandrecht van Renault op de roerende zaken waarvan de opbrengst op bankrekening met nummer 1439.01.834 zijn gestort, in rangorde komt boven het pandrecht van de Bank, zodat het saldo op deze bankrekening dient te worden uitbetaald aan Renault.
3.4.
De Bank heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Renault in haar vordering, althans tot afwijzing van deze vordering.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
3.5.
De overige stellingen van partijen komen in het volgende voor zoveel nodig aan de orde.
4. De beoordeling
in conventie
4.1.
De vorderingen van de Bank, die zijn weergegeven onder 3.1 sub b en c, hebben betrekking op de verkoop van inventaris en occasions die verpand waren door drie besloten vennootschappen: [naam] Neede, [naam] Haaksbergen en [naam] Winterswijk. De onder 3.1 sub a bedoelde vordering ziet alleen op de rechtsverhouding tussen de Bank en [naam] Neede.
4.2.
Vaststaat tussen partijen dat Renault na het faillissement van [naam] Neede, [naam] Haaksbergen en [naam] Winterswijk de bij deze vennootschappen aanwezige occasions en inventaris in beslag heeft genomen en vervolgens heeft verkocht. Omdat zowel de Bank als Renault een hoger pandrecht op deze occasions en inventaris claimden, zijn zij vervolgens overeengekomen dat de opbrengst van de verkoop op een kwaliteitsrekening zou worden gestort totdat in der minne, dan wel onherroepelijk in rechte zou zijn vastgesteld wie de rechthebbende op deze opbrengst is. Door het instellen van deze procedure hebben partijen aan de rechtbank verzocht om in rechte vast te stellen wie de rechthebbende op deze opbrengst is. In het navolgende zal aldus beoordeeld moeten worden of - voor zover dit is betwist - partijen een rechtsgeldig pandrecht hebben gevestigd op de door Renault verkochte occasions en inventaris, en - zo ja - wat de rangorde is van deze pandrechten. Nu de rechtspositie van de Bank en Renault ten aanzien van de verschillende vennootschappen verschilt, zullen in het navolgende de vorderingen van de Bank behandeld worden aan de hand van de vennootschap die de betreffende roerende goederen heeft verpand.
[Naam] Neede
Vernietiging pandakte en verklaringen
4.3.
Ter onderbouwing van haar vordering tot verklaring voor recht dat de onder 2.4 bedoelde pandakte en de verklaringen van 1991 en 1996 vernietigd dienen te worden, heeft de Bank aangevoerd dat deze pandakte en deze verklaringen onder invloed van dwaling tot stand gekomen zijn. Volgens de Bank heeft Renault de toenmalige directeur van [naam] Neede, [naam zekerheidgever], bij het aangaan van de pandakte ten onrechte voorgehouden dat het noodzakelijk was om ook ten aanzien van [naam] Neede een pandrecht te vestigen, terwijl het de bedoeling van [naam zekerheidgever] was om dit alleen te doen ten aanzien van [naam] Haaksbergen. De Bank heeft volgens haar vervolgens op grond van deze - door Renault aan [naam zekerheidgever] gegeven - onjuiste voorstelling van zaken middels de verklaringen van 1991 en 1996 afstand gedaan van (een deel van) haar pandrecht op de occasions van [naam] Neede.
4.4.
In het midden kan blijven of de Bank de vernietiging kan inroepen van een akte waarbij zij geen partij is geweest, en van verklaringen die zijn afgegeven onder invloed van een dwaling van een derde. Immers, de stelling van de Bank dat Renault [naam zekerheidgever] heeft voorgehouden dat het noodzakelijk was om ook ten aanzien van [naam] Neede een pandrecht te vestigen, kan niet de conclusie rechtvaardigen dat de pandakte van 27 augustus 1993 onder een onjuiste voorstelling van zaken totstandgekomen is. [Naam verzekeringnemer] wist dat hij met het ondertekenen van de pandakte een pandrecht vestigde op de roerende zaken van zowel [naam] Neede als [naam] Haaksbergen. Daarbij komt dat de financieringsovereenkomst in het kader waarvan het pandrecht diende te worden gevestigd, betrekking had op beide vennootschappen en ook door beide vennootschappen was gesloten. Het stond Renault vrij om aan het tot stand komen van de financieringsovereenkomst de voorwaarde te verbinden dat zowel [naam] Neede als [naam] Haaksbergen pandgever diende te zijn. Indien [naam zekerheidgever] het pandrecht niet op de roerende zaken van [naam] Neede had willen vestigen, had hij de pandakte niet moeten ondertekenen. Hij heeft er echter voor gekozen om dit wel te doen. Van dwaling van [naam zekerheidgever] is dan ook geen sprake. De vordering tot verklaring voor recht dat de pandakte wordt vernietigd dient dan ook te worden afgewezen. Voor zover de vordering betrekking heeft op de verklaringen van 1991 en 1996, deelt zij in dit lot, aangezien zij eveneens op voormelde dwaling van [naam zekerheidgever] is gebaseerd.
Rangorde pandrechten Bank en Renault
4.5.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de Bank bij de akte van 31 oktober 1988 een rechtsgeldig pandrecht op de door Renault verkochte occasions en inventaris van [naam] Neede heeft gevestigd. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, en wel op grond van het volgende.
4.6.
Bij akte van 31 oktober 1988 heeft [naam zekerheidgever] namens zijn eenmanszaak Autobedrijf [naam] tot zekerheid van alle vorderingen van de Bank uit welke hoofde dan ook, in eigendom overgedragen aan de Bank “de inventaris en de voorraden” (een zogeheten fiduciaire eigendomsoverdracht). Uit de akte zelf blijkt niet of deze eigendomsoverdracht ook ziet op toekomstige inventaris en voorraden. In de algemene voorwaarden voor eigendomsoverdracht van roerende zaken en cessie van vorderingen, die op deze akte van toepassing is, is echter niet alleen een bepaling opgenomen over de wijze van levering van toekomstige goederen (artikel II, lid 1 sub b), doch is tevens een verplichting opgenomen om op door de Bank vast te stellen tijdstippen staten in te zenden van de goederen die onder de eigendomsoverdracht vallen (artikel II, lid 2 sub a). De omstandigheid dat deze bepalingen op de onderhavige fiduciaire eigendomsoverdracht van toepassing zijn, wijst erop dat met het overdragen van "de inventaris en de voorraden" is bedoeld de huidige en de toekomstige inventaris en de voorraden aan de Bank over te dragen.
4.7.
De Bank heeft vervolgens deze fiduciaire eigendomsoverdracht beperkt door het afgeven van haar verklaring van 1991 (die - daar zijn partijen het erover eens - slechts betrekking heeft op [naam] Neede) door buiten deze overdracht te laten alle auto’s die door (de rechtsvoorgangster van) Renault waren gefinancierd of nog gefinancierd zouden worden.
De omstandigheid dat de Bank in 1996 opnieuw een verklaring heeft afgegeven die de eigendomsoverdracht (op dat moment van rechtswege omgezet in een stil pandrecht) slechts in die zin beperkt dat het pandrecht van Renault alleen voorrang heeft op haar pandrecht, indien het gebruikte auto’s betreft die voorts geleverd dienen te zijn door Renault Nederland of Renault zelf (alsmede door Renault dienen te zijn gefinancierd), doet hieraan niet af. Immers, gehele dan wel gedeeltelijke afstand van een pandrecht kan blijkens het bepaalde in artikel 3: 258 lid 2 BW weliswaar plaatsvinden door middel van het sluiten van een enkele overeenkomst tussen pandgever en pandhouder (mits van de toestemming van de pandhouder uit een schriftelijke verklaring blijkt), maar een daarop volgende uitbreiding van dit pandrecht dient ingevolge het bepaalde in artikel 3:237 BW te geschieden bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte. De verklaring van 1996 kan niet als een dergelijke akte worden aangemerkt. De Bank heeft op 21 januari 1998 wel een nieuw stil pandrecht op alle (huidige en toekomstige) inventaris en voorraden gevestigd, maar pas na de vestiging van het pandrecht door Renault daarop (bij akte van 27 augustus 1993), tenminste voor zover daarbij een pandrecht is gevestigd op de roerende goederen die door Renault zijn gefinancierd.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Bank op grond van de akte van 31 oktober 1988 en de verklaring van 1991 alleen in fiduciair eigendom heeft verkregen alle op dat moment bestaande en toekomstige inventaris en voorraden, voor zover deze niet door Renault waren gefinancierd of gefinancierd zouden worden.
4.8.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of deze fiduciaire eigendomsoverdracht ingevolge artikel 86 Overgangswet Nieuw BW (verder te noemen: Overgangswet) met ingang van 1 januari 1992 van rechtswege is omgezet in een stil pandrecht op deze goederen. Ingevolge lid 1 van artikel 86 Overgangswet gaat een goed dat voor verpanding vatbaar is en aan een ander tot zekerheid is overgedragen (zoals i.c.), over op degene te wiens laste de zekerheid is gesteld, en wordt het belast met een pandrecht ten behoeve van de voormalige eigenaar tot zekerheid. Uit deze bepaling en het bepaalde in lid 7 van artikel 86 Overgangswet vloeit echter voort dat voor zover de fiduciaire eigendomsoverdracht betrekking heeft op toekomstige goederen, deze goederen slechts van rechtswege met een stil pandrecht worden belast, indien zij reeds voor 1 januari 1992 bij voorbaat zijn geleverd.
Anders dan Renault heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat Autobedrijf Neede bij de akte van 31 oktober 1988 haar toekomstige inventaris en voorraden bij voorbaat aan de Bank heeft geleverd. Immers in artikel II, lid 1 sub b van de toepasselijke algemene voorwaarden is het volgende bepaald:
“De levering van de goederen die in de toekomst deel zullen gaan uitmaken van een bedrijf of beroep, zal geschieden doordat de zekerheidgever de goederen vanaf het ogenblik waarop de goederen deel gaan uitmaken van het bedrijf of beroep voor de bank als eigenares zal gaan houden, met de bevoegdheid de goederen als bruiklener te gebruiken. De wil tot levering aan en het voor de Bank als eigenares gaan houden van de goederen wordt geacht te blijken uit het enkele feit van de toevoeging van de goederen aan het bedrijf of beroep.”
Blijkens deze bepaling vindt de levering van de toekomstige inventaris en voorraden van Autobedrijf Neede plaats door een geanticipeerde levering constititum possessorium, hetgeen meebrengt dat op het moment dat aan alle overdrachts- of vestigingseisen is voldaan (waaronder de beschikkingsbevoegdheid), niet alsnog een leveringshandeling behoeft te worden verricht, omdat deze op dat moment al van contractswege heeft plaatsgevonden.
Uit het voorgaande volgt dat de fiduciaire eigendomsoverdracht van alle huidige en toekomstige inventaris en - niet door Renault gefinancierde - voorraden van Autobedrijf [naam] op 1 januari 1992 van rechtswege is omgezet in een stil pandrecht op deze goederen.
Zoals Renault niet heeft weersproken, zijn de rechten en verplichtingen van Autobedrijf [naam] uit hoofde van de akte van 31 oktober 1988 op 1 juli 1997 overgegaan op [naam] Neede, zodat vorenbedoeld stil pandrecht vanaf dat moment is komen te rusten op de huidige en toekomstige inventaris en - niet door Renault gefinancierde - voorraden van [naam] Neede.
4.9.
Renault heeft ter comparitie van partijen van 5 december 2003 erkend dat - indien de Bank op basis van de akte van 31 oktober 1988 een rechtsgeldig pandrecht zou toekomen - de opbrengst van de inventaris van [naam] Neede aan de Bank toekomt, zodat de vordering in ieder geval in zoverre toewijsbaar is.
4.10.
Ten aanzien van de opbrengst van de occasions van [naam] Neede geldt dat het pandrecht van de Bank daarop eerder is gevestigd dan het pandrecht van Renault, zodat de opbrengst van de occasions in beginsel aan de Bank toekomt, tenzij - zoals Renault heeft betoogd - het pandrecht van Renault op grond van het bepaalde in artikel 3: 238, lid 2 BW, althans het bepaalde in de verklaring van 1991 vóór zou gaan boven het pandrecht van de Bank.
4.11.
Op artikel 3:238 lid 2 BW komt Renault naar het oordeel van de rechtbank geen beroep toe. Immers, deze bepaling geeft alleen een regeling voor het geval de pandgever ten behoeve van verschillende pandhouders twee of meer pandrechten op hetzelfde goed heeft gevestigd. Dat is hier - in ieder geval voor zover het de voorraden van [naam] Neede betreft - niet het geval. De Bank heeft met de verklaring van 1991 de eigendomsoverdracht en daarmee tevens haar (stil) pandrecht terzake van de bestaande en toekomstige voorraden beperkt in die zin dat daaronder niet vallen de auto’s die door Renault gefinancierd waren dan wel zouden worden. Vervolgens heeft [naam] Neede alleen op de voorraden die niet aan de Bank waren verpand, namelijk alleen op de door Renault gefinancierde voorraden (zie artikel 2.1 van de pandakte van 27 augustus 1993) een pandrecht gevestigd ten behoeve van Renault. Weliswaar heeft de Bank haar pandrecht met betrekking tot de inventaris van [naam] Neede niet op eenzelfde wijze als bij de voorraden beperkt, maar dat brengt in de situatie met betrekking tot het pandrecht op de voorraden van [naam] Neede geen verandering. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft Renault ten aanzien van de inventaris erkend dat de opbrengst daarvan aan de Bank toekomt, zodat zij - voor zover Renault het beroep op artikel 3:238 lid 2 BW tevens ten aanzien van de inventaris heeft gedaan - daarbij geen belang heeft.
4.12.
Partijen verschillen van mening over de reikwijdte van de - door de Bank bij haar verklaring van 1991 aangebrachte - beperking van de fiduciaire eigendomsoverdracht (en daarmee tevens van haar stil pandrecht) op de voorraden van [naam] Neede, in die zin dat daaronder niet vallen de auto’s die door [naam] Neede bij Renault zijn gefinancierd.
Volgens de Bank betekent dit dat het pandrecht van Renault op de door haar verkochte occasions van [naam] Neede alleen prevaleert boven haar pandrecht, indien Renault deze occasions heeft gefinancierd via een zogenaamde objectfinanciering, dat wil zeggen, een financiering die specifiek op een bepaalde occasion is gericht, dan wel via haar rekening-courantverhouding met [naam] Neede. Deze voorrang geldt volgens haar alleen voor de zogenaamde 'aankoop-occasions' (dat wil zeggen auto's die door [naam] Neede met financiering van Renault zijn aangekocht) en niet voor occasions die [naam] Neede heeft verkregen als uitvloeisel van een verkoop van een nieuwe auto door een klant, waarbij een occasion is ingeruild (de zogenaamde 'inruiloccasions').
Renault neemt het standpunt in dat alle occasions door haar zijn gefinancierd, aangezien [naam] Neede op grond van het bepaalde in de financieringsovereenkomst verplicht was om aan Renault zekerheid te verstrekken op alle inventaris en voorraden, zolang Renault nog een vordering uit hoofde van de rekening-courantverhouding op [naam] Neede had (hetgeen volgens haar tot het faillissement van [naam] Neede het geval is geweest).
4.13.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het standpunt van Renault niet worden aanvaard. Immers, blijkens artikel 2.1 van de pandakte van 27 augustus 1993, heeft Renault slechts een pandrecht verkregen op bestaande occasions “voor zover gefinancierd door RF [Renault; toevoeging rechtbank]” en op toekomstige occasions “die gefinancierd worden door RF”. De enkele stelling van Renault dat aan deze zinsneden geen betekenis toekomt, wordt gepasseerd, nu zij niet alleen in de pandakte zijn opgenomen, doch tevens in de onderliggende financieringsovereenkomst (artikel 2.1 van deze overeenkomst). Daarbij merkt de rechtbank op dat Renault in haar brief van 19 september 1996 waarin zij de Bank verzoekt om een afstandsverklaring, deze verklaring alleen heeft gevraagd met betrekking tot gebruikte auto’s die door Renault Nederland of Renault aan [naam] Neede zijn geleverd en vervolgens zijn gefinancierd door Renault. Indien Renault daadwerkelijk van mening was geweest dat zij alle occasions van [naam] Neede financierde is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk waarom zij in deze brief slechts een afstandsverklaring ten aanzien van dit beperkte gedeelte van de occasions van [naam] Neede heeft verzocht. Voorts blijkt uit deze brief dat zij wist dat een aantal occasions van [naam] Neede op pandlijsten voorkwamen die [naam] Neede aan de Bank had verstrekt. Hieruit leidt de rechtbank af dat Renault niet werkelijk van mening is geweest dat zij alle occasions van [naam] Neede financierde en uit dien hoofde op alle occasions van [naam] Neede een pandrecht had.
4.14.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat slechts in twee gevallen een occasion van [naam] Neede onder de reikwijdte van de verklaring van 1991 en daarmee buiten het pandrecht van de Bank viel:
a. indien door Renault een financiering was verleend met het oog op een bepaalde occasion, de zogenoemde objectfinanciering;
b. indien en zolang bij de inruil van een gebruikte auto voor een nieuwe auto niet de gehele nieuwprijs door [naam] Neede aan Renault werd betaald, maar 'slechts' het verschil tussen de nieuwprijs en de door de koper betaalde restant-koopsom, en daarmee de aan [naam] Neede in het kader van de verkoop van de nieuwe auto aan de gebruikte auto toegekende waarde als een rekening-courantschuld in de verhouding tussen [naam] Neede en Renault bleef bestaan.
4.15.
In het navolgende zal vastgesteld te worden in hoeverre de door Renault verkochte occasions van [naam] Neede aan de hiervoor onder 4.14 genoemde voorwaarden voldoen.
Ad a.
Bij haar akte na voortgezette comparitie heeft de Bank de administratie van Renault overgelegd (als productie 16) die dateert van 6 juni 2001 (kort voor het faillissement van [naam] Neede en de daarop volgende verkoop van de occasions) en die door Renault aan [naam] Neede ter beschikking is gesteld in het kader van de onder 2.3 bedoelde financieringsovereenkomst. De rechtbank constateert op basis van een vergelijking van de kentekens die zijn vermeld op de lijst van de door Renault verkochte occasions (door de Bank overgelegd als productie 15), met de kentekens van de auto’s die in vorenbedoelde administratie van Renault zijn vermeld, dat de door Renault verkochte occasions daarin niet voorkomen. Renault heeft niet betoogd dat de door haar verkochte occasions van [naam] Neede in de niet overgelegde delen van haar administratie wel voorkomen, zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat in ieder geval ten aanzien van de door Renault verkochte occasions van [naam] Neede geen objectfinanciering is verleend.
Ad b.
De Bank heeft in haar akte na voortgezette comparitie ter onderbouwing van haar stelling dat de inruilauto’s - en derhalve ook de door Renault verkochte inruilauto's - altijd door haar werden gefinancierd, aan de hand van producties voldoende onderbouwd aangevoerd dat in ieder geval in twee concrete gevallen, waarin een nieuwe auto voor een gebruikte werd ingeruild, de verkoper (i.c. [naam] Haaksbergen) van een bankrekening bij de Bank niets slechts de van koper ontvangen restantkoopsom aan Renault betaalde, maar de gehele koopsom van de nieuwe auto.
Renault heeft de gang van zaken in de door de Bank aangedragen concrete gevallen niet betwist, noch daartegen als verweer aangevoerd dat het hier zou gaan om uitzonderingsgevallen die alleen bij [naam] Haaksbergen zouden plaatsvinden en dat normaal gesproken door [naam] Neede alleen de van de koper ontvangen restantkoopsom werd voldaan. Zij heeft slechts volhard in haar stelling dat zij - ook indien de financiering van de betreffende nieuwe auto in zijn geheel wordt afgelost - op basis van de rekening-courantschuld die op grond van de algehele financiering van het bedrijf van [naam] Neede resteert, een pandrecht heeft op alle voorraden, derhalve ook op de ingeruilde auto’s. Zoals volgt uit hetgeen onder 4.13 is overwogen, dan kan dit standpunt echter niet worden aanvaard.
Op basis van het vorengaande concludeert de rechtbank dat Renault de stelling van de Bank dat de Bank altijd de inruiloccasions financierde, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken en dat derhalve als vaststaand dient te worden aangenomen dat - ook voor zover de door Renault verkochte occasions van [naam] Neede inruilauto's betreffen - deze niet zijn gefinancierd door Renault.
4.16.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de door Renault verkochte occasions van [naam] Neede niet vallen onder de - door de Bank middels haar verklaring van 1991 aangebrachte - beperking in de reikwijdte van haar pandrecht en dat derhalve de opbrengst van de verkoop van deze occasions en - zoals hiervoor is overwogen - ook de gehele door Renault verkochte inventaris van [naam] Neede aan de Bank toekomt. De vordering is dan ook in zoverre voor toewijzing vatbaar.
[Naam] Haaksbergen
Rangorde pandrechten Bank en Renault
4.17.
Vaststaat tussen partijen dat Renault haar pandrecht op de voorraden en inventaris van [naam] Haaksbergen eerder heeft gevestigd dan de Bank. In de rechtsverhouding tussen [naam] Haaksbergen en Renault gelden dezelfde pandakte en financieringsovereenkomst als in de rechtsverhouding tussen [naam] Neede en Renault, nu [naam] Neede en [naam] Haaksbergen beide partij waren bij deze overeenkomsten.
4.18.
Blijkens artikel 2.1 van de pandakte van 27 augustus 1993 heeft Renault een pandrecht verkregen op bestaande en toekomstige occasions en inventaris van [naam] Haaksbergen, voor zover deze door haar zijn gefinancierd. Zoals ook reeds in het vonnis van deze rechtbank d.d. 15 oktober 2003 in een procedure tussen een andere tot het "[naam]-concern" behorende onderneming (BLN Lease B.V.) en Renault (zaaknr./rolnr. 160182/HAZA 03-775) is overwogen, volgt hieruit dat het op de occasions en de inventaris gevestigde pandrecht eindigt op het moment dat deze niet meer door Renault worden gefinancierd, bijvoorbeeld door aflossing van de betreffende financiering.
4.19.
Zoals Renault niet heeft weersproken, is de financiering van de aan haar verpande inventaris door [naam] Haaksbergen in zijn geheel afgelost. Dit betekent dat daarmee een einde aan het door Renault op deze inventaris gevestigde pandrecht is gekomen. De omstandigheid dat [naam] Haaksbergen op het moment van het aflossen van de inventaris, andere schulden aan Renault nog niet had afgelost, brengt hierin geen verandering.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, deelt de rechtbank immers niet het - ook in dit kader door Renault naar voren gebrachte - standpunt dat het pandrecht op de occasions en de inventaris blijft rusten totdat alle schulden van [naam] Haaksbergen aan Renault uit hoofde van de algehele financiering van het bedrijf van [naam] Haaksbergen zijn voldaan.
4.20.
In het navolgende zal beoordeeld worden of en - zo ja - in hoeverre de na de beslaglegging door Renault verkochte occasions van [naam] Haaksbergen gefinancierd zijn door Renault. Ook hier geldt - evenals bij [naam] Neede - dat deze occasions niet reeds gefinancierd zijn door Renault door het enkele feit dat de rekening-courantverhouding tussen [naam] Haaksbergen en Renault een schuld aan de zijde van [naam] Haaksbergen vertoonde, doch dat dit moet blijken uit:
a. de omstandigheid dat door Renault een financiering was verleend met het oog op een bepaalde occasion, de zogenoemde objectfinanciering;
b. de omstandigheid dat bij de inruil van een gebruikte auto voor een nieuwe auto niet de gehele nieuwprijs door [naam] Neede aan Renault werd betaald, maar 'slechts' het verschil tussen de nieuwprijs en de door de koper betaalde restant-koopsom, en daarmee de aan [naam] Neede in het kader van de verkoop van de nieuwe auto aan de gebruikte auto toegekende waarde als een rekening-courantschuld in de verhouding tussen [naam] Neede en Renault bleef bestaan.
Ad a.
Bij akte na voortgezette comparitie heeft de Bank de administratie van Renault van 6 juni 2001 (kort voor het faillissement van [naam] Haaksbergen en de daarop volgende verkoop van de occasions van [naam] Haaksbergen door Renault) overgelegd als productie 16. Zoals Renault niet heeft betwist, heeft deze administratie niet alleen betrekking op [naam] Neede, maar tevens op [naam] Haaksbergen.
Zoals reeds in overweging 4.15 ten aanzien van [naam] Neede is overwogen, komen de door Renault verkochte occasions in deze administratie van Renault niet voor, zodat moet worden geconcludeerd dat ook ten aanzien van de door Renault verkochte occasions van [naam] Haaksbergen geen objectfinanciering door Renault was verstrekt.
Ad b.
Hier geldt - mutatis mutandis - hetzelfde als hetgeen dienaangaande in overwgeing 4.15 ten aanzien van [naam] Neede is overwogen. Dit betekent dat ook ten aanzien van [naam] Haaksbergen als vaststaand moet worden aangenomen dat Renault de door haar verkochte occasions van [naam] Haaksbergen niet middels haar rekening-courantverhouding heeft gefinancierd.
4.21.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de door Renault verkochte occasions van [naam] Haaksbergen niet gefinancierd zijn door Renault en derhalve niet onder haar pandrecht vallen.
4.22.
Bij akte d.d. 14 oktober 1994 heeft de Bank een stil pandrecht gevestigd op “de inventaris en de voorraden”. Renault heeft niet betwist dat de Bank daarmee een rechtsgeldig pandrecht heeft gevestigd op de door haar verkochte inventaris en voorraden van [naam] Haaksbergen. Nu de door Renault verkochte occasions van [naam] Haaksbergen - zoals hiervoor reeds is overwogen - niet vallen onder het pandrecht van Renault, moet geoordeeld worden dat deze vallen onder het - later gevestigde - pandrecht van de Bank.
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat - voor zover de door Renault op de kwaliteitsrekening gestorte opbrengst betrekking heeft op de verkoop van inventaris en voorraden van [naam] Haaksbergen - deze opbrengst toekomt aan de Bank.
[Naam] Winterswijk
Rangorde pandrechten Bank en Renault
4.24.
Vaststaat dat de Bank op 10 november 1999 een pandrecht heeft gevestigd op alle huidige en toekomstige inventaris en voorraden van [naam] Winterswijk.
4.25.
Renault heeft zich beroepen op het bestaan van een door haar - eerder dan de Bank - gevestigd pandrecht op de toekomstige inventaris en voorraden van [naam] Winterswijk. Volgens haar zijn de rechten en verplichtingen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Autobedrij[naam 2] B.V. te Winterswijk uit de met Renault gesloten pandakte van 30 mei 1994 overgegaan op [naam] Winterswijk.
De Bank heeft dit gemotiveerd betwist.
Nu Renault zich op het rechtsgevolg van de overgang van de rechten en verplichtingen uit de pandakte beroept, rust op haar de bewijslast daarvan.
Voor contractsoverneming is ingevolge artikel 6:159 BW vereist dat tussen degene die partij is bij de betreffende overeenkomst en die zijn rechten en plichten uit deze overeenkomst wil overdragen, en degene die deze rechten en verplichtingen wil overnemen, een akte wordt opgemaakt. Ter comparitie heeft de raadsman van Renault echter verklaard niet te beschikken over een akte waaruit de contractsovername blijkt. Renault heeft wel enkele andere stukken overgelegd die het bestaan van een dergelijke akte zouden moeten aantonen, waaronder een notitie van Renault Nederland aan de Renault dealerorganisatie, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“(...)
Met ingang van 1 augustus 1999 maakt subdealer Autobedrijf [naam 2] B.V. (734) te Winterswijk, geen deel meer uit van de Renault dealerorganisatie. De bedrijfsvoering zal worden voortgezet als filiaal van Autobedrijf [naam] Neede B.V. De directie zal in handen zijn van [naam zekerheidgever] en de bedrijfsvoering van [naam bedrijfsvoerder].
De nieuwe gegevens zijn:
Autobedrijf [naam] Winterswijk B.V. (083)
(…)”.
Voorts heeft Renault de jaarrekening van [naam] Winterswijk over het jaar 1999 overgelegd, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…)4.7.Langlopende schulden
Renault Dealer Financiering N.V.
Hieronder is opgenomen de financiering van de dienst- en demonstratiewagens. Als zekerheden voor deze financiering zijn gesteld verpanding van de door Renault Dealer Financiering N.V. gefinancierde dienst- en demonstratiewagens. (…)”.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen deze stukken niet de conclusie dat tussen Autobedrijf [naam 2] B.V. en [naam] Winterswijk een akte is opgemaakt, waarbij de rechten en verplichtingen uit de pandakte van 30 november 1994 zijn overgegaan op [naam] Winterswijk. De omstandigheid dat deze pandakte is ondertekend door [naam zekerheidgever] (namens Autobedrijf [naam 2] B.V.) en dat [naam zekerheidgever] nadien bestuurder is geweest van [naam] Winterswijk, brengt hierin geen verandering.
Nu Renault geen gespecificeerd bewijsaanbod terzake heeft gedaan, terwijl dit - gezien het onderwerp - wel van haar had mogen verwacht, zal de rechtbank Renault niet toelaten tot verdere bewijslevering. Dit betekent dat Renault niet geslaagd is in het leveren van het bewijs dat zij een pandrecht heeft verkregen op de inventaris en voorraden van [naam] Winterswijk. De opbrengst van de verkoop van de inventaris en voorraden van [naam] Winterswijk komt dan ook uitsluitend toe aan de Bank. De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen.
Conclusie
4.26.
De onder 3.1 sub b en c bedoelde vorderingen van de bank zullen worden toegewezen.
Proceskosten
4.27.
Renault zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
in voorwaardelijke reconventie
4.28.
De voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld, is niet vervuld, zodat deze vordering geen behandeling meer behoeft.
5. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat het pandrecht van de Bank op de roerende zaken, waarvan de opbrengst is gestort op rekeningnummer 1439.01.834, in rangorde komt voor de door Renault gepretendeerde pandrechten;
5.2.
verklaart voor recht dat het saldo op de bankrekening met nummer 1439.01.834 dient te worden uitbetaald aan de Bank;
5.3.
veroordeelt Renault in de proceskosten aan de zijde van de Bank gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op € 273,20 aan verschotten en op € 1.755,-- aan salaris;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in voorwaardelijke reconventie
5.6.
verstaat dat deze vordering geen behandeling meer behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 1 september 2004.
w.g. griffier w.g. rechter