Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ9864

Datum uitspraak2004-08-18
Datum gepubliceerd2004-09-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/3358 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Korting WW-uitkering met 10% gedurende 16 weken wegens het in onvoldoende mate passende arbeid trachten te verkrijgen.


Uitspraak

02/3358 WW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Namens appellant heeft mr. B.H. Vader, advocaat te Oost-Souburg, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Middelburg op 23 mei 2002, reg. nr. Awb 01/727, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 7 juli 2004, waar appellant - met voorafgaand bericht - niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de gedingstukken, ook voor de Raad uitgangspunt voor zijn beoordeling van het voorliggende geschil. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of gedaagde bij het bestreden besluit van 15 november 2001 terecht en op goede gronden het besluit van 23 augustus 2001 heeft gehandhaafd, bij welk besluit appellants WW-uitkering met 10% gedurende 16 weken is gekort omdat appellant in de periode van 16 juli 2001 tot en met 12 augustus 2001 in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verkrijgen. De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, bevestigend. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd, bevat in vergelijking met hetgeen eerder is aangevoerd geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten terwijl hetgeen door de rechtbank is vastgesteld en overwogen door de Raad wordt onderschreven. De Raad voegt hier nog aan toe dat ondanks de door appellant gestelde medische beperkingen er voor appellant nog mogelijkheden op de arbeidsmarkt zijn, hetgeen blijkt uit de aan appellant voorgehouden functies in het kader van de beoordeling van de mate van zijn arbeids- geschiktheid. Doordat appellant in het geheel geen concrete pogingen heeft ondernomen om een baan te verkrijgen heeft hij op voorhand de mogelijkheid om via sollicitaties werk te verkrijgen uitgesloten. Tevens merkt de Raad op dat het maken van bezwaar tegen een beslissing in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet betekent dat appellant is ontslagen van zijn sollicitatieverplichtingen. Met gedaagde en de recht- bank komt de Raad dan ook tot de conclusie dat appellant in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verkrijgen. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat gedaagde door de matiging van de maatregel voldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van appellant. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gewezen door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. H.G. Rottier als leden in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2004. (get.) M.A. Hoogeveen. (get.) M.D.F. de Moor.