Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ9208

Datum uitspraak2004-08-18
Datum gepubliceerd2004-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/4278 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dat het WAO-terugvorderingsbesluit is genomen na het verstrijken van de beslistermijn is geen tot vernietiging van het bestreden besluit over te gaan.


Uitspraak

02/4278 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I.ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Namens appellant heeft mr. H. Goedegebure, advocaat te Tholen, op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op 8 juli 2002 tussen partijen gegeven uitspraak, reg.nr. 01/2981 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 14 juli 2004, waar appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Goedegebure, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door J.B. Snoek, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING 1.1. Bij besluit van 8 mei 2001 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van 11 februari 2000, waarbij het bedrag van € 10.645,26 (f 23.459,06) wegens onverschuldigd betaalde uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant is teruggevorderd, ongegrond verklaard. 1.2 Bij besluit van 20 juli 2000 heeft gedaagde de aflossingstermijnen gesteld op € 61,93 (f 136,48) per maand en bepaald dat appellant het bedrag van € 10.113,30 (f 22.286,77) netto uit eigen middelen moet voldoen. 1.3 Bij besluit van 5 november 2001 (het bestreden besluit) heeft gedaagde het tegen het besluit van 20 juli 2000 ingediende bezwaar. 2.1 Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe is in de eerste plaats overwogen dat het argument van appellant dat hij in de door gedaagde in aanmerking genomen periode niet heeft gewerkt, in de procedure terzake van het hier bestreden besluit niet aan de orde is. Voorts heeft de rechtbank omtrent de grief van de gemachtigde van appellant dat het bestreden besluit is genomen na het verstrijken van de beslistermijn, overwogen daarin geen aanleiding te zien om tot vernietiging van het bestreden besluit over te gaan. 3.1 In hoger beroep is namens appellant er wederom op gewezen dat appellant ontkent in bedoelde periode werkzaam te zijn geweest, althans niet in de aangenomen omvang, althans daarvoor geen gelden heeft ontvangen. 3.2 Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank daaromtrent juist geoordeeld en hij onderschrijft te vermelde overweging in de aangevallen uitspraak dan ook geheel. 4.1 De gemachtigde van appellant heeft zich in hoger beroep opnieuw op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd op de grond dat dit is genomen met overschrijding van de beslistermijn. 4.2 Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat die grief niet slaagt. Niet alleen kan er niet aan worden voorbij gegaan dat die gemachtigde heeft verzocht te wachten tot op het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit was beslist, maar bovenal is niet gesteld noch gebleken dat appellant schade heeft ondervonden door het uitblijven van het besluit op bezwaar. Ter zitting van de Raad is tot slot van de zijde van gedaagde bevestigd dat nog steeds niet tot invordering is overgegaan. 4.1 Andere grieven zijn niet aangevoerd, zodat uit het vorenstaande voortvloeit dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 4.2 De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en uitgesproken in het 18 augustus 2004. (get.) M.A. Hoogeveen. (get.) P. Boer. RB1008