Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ9016

Datum uitspraak2004-09-01
Datum gepubliceerd2004-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/3086 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Blijvend gehele weigering uitkering. Verwijtbaar werkloos door zelf ontslag te nemen.


Uitspraak

02/3086 WW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Appellant heeft op de gronden aangegeven in het beroepschrift hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op 8 mei 2002 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 01/1044 WW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 21 juli 2004, waar appellant niet is verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.E.G. de Jong, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de gedingstukken, ook voor de Raad uitgangspunt voor zijn beoordeling van het voorliggende geschil. Het gaat in dit geding -kort gezegd- om de vraag of gedaagde bij het bestreden besluit terecht zijn besluit van 1 maart 2001 heeft gehandhaafd, waarbij hij heeft besloten appellant met ingang van 18 december 2000 blijvend geheel een uitkering ingevolge de WW te weigeren op de grond dat appellant door zelf ontslag te nemen verwijtbaar werkloos is geworden. Verwezen is daarbij naar het voorschrift van artikel 24, eerste lid, onder a, in verbinding met artikel 24, tweede lid, onder b, van de WW. Alvorens tot het bestreden besluit te komen heeft gedaagde advies ingewonnen bij de bezwaarverzekeringsarts L. Greveling, die in zijn rapportage van 31 mei 2001 heeft geconcludeerd dat uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen waaruit zou kunnen blijken dat appellant ten tijde van zijn ontslagname in een zodanige psychische toestand verkeerde dat het ontslag nemen hem niet toe te rekenen was. Voortzetting van de dienstbetrekking was niet zo bezwaarlijk dat dit reeds tot schade van zijn gezondheid zou leiden. De Raad beantwoordt deze vraag evenals de rechtbank bevestigend en onderschrijft in grote lijnen de overwegingen die de rechtbank tot haar oordeel hebben geleid. In hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestreden besluit niet op een toereikende grondslag zou berusten. Hij neemt daarbij in aanmerking dat appellant zich ten tijde van het nemen van ontslag niet onder medische behandeling had gesteld. Ook heeft appellant geen gegevens in het geding gebracht die twijfel doen rijzen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Gelet op het vorenstaande acht de Raad geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gewezen door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. H. Bolt en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004. (get.) T. Hoogenboom. (get.) L. Karssenberg.