
Jurisprudentie
AQ8897
Datum uitspraak2004-08-31
Datum gepubliceerd2004-09-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/4498 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/4498 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schatting WAO; Besluit uurloonschatting; Geschiktheid geselecteerde functies.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4498 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 12 december 2000 heeft appellant aan gedaagde met ingang van 14 december 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Namens gedaagde heeft mr. I.K. Kolev, advocaat te Eindhoven, tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 mei 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 16 juli 2002, Awb 01/1555 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd onder gelijktijdige veroordeling van appellant tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Appellant is, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden, van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 20 juli 2004, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellant als verweerder is aangeduid en gedaagde als eiseres, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
“Het besluit uurloonschatting (Besluit van 11 februari 1999, Stcrt. 1999,40) stelt als voorwaarde voor een schatting als de onderhavige dat de functies binnen de zogeheten bandbreedte liggen en maximaal het aantal arbeidsuren van de maatman plus 5 uur omvatten. De rechtbank stelt vast dat het maatgevende arbeidspatroon van eiseres 30,6 uur per week bedroeg. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat voor de schatting nog 3 FB-codes resteren. Naar het oordeel voldoet de daarbij opgenomen functie stikster (FB-code 7964; 12 arbeidsplaatsen met 38 uur per week en 1 arbeidsplaats voor
14 uur per week) niet aan de hiervoor gestelde bandbreedte-voorwaarde.”
Omdat vervolgens te weinig functies resteerden om de schatting te dragen heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd.
Ook de Raad ziet zich voor de vraag geplaatst of dit besluit in rechte stand kan houden.
Op grond van het volgende beantwoordt de Raad deze vraag, anders dan de rechtbank, bevestigend.
In zijn uitspraak zoals gepubliceerd in LJN: AF6404 en RSV 2003,100 heeft de Raad als volgt overwogen:
“In verband met het in artikel 4, eerste lid van het Schattingsbesluit WAO, Waz en Wajong neergelegde vereiste dat de geselecteerde functies tezamen ten minste 30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen, heeft gedaagde voorts een fb-code (4912) aan de schatting ten grondslag gelegd, die geselecteerd is op de in het BUS onder “Stap 2” beschreven wijze. In deze fb-code komt een functie voor met een urenomvang groter dan de bandbreedte, te weten 37 uur, 10 arbeidsplaatsen vertegenwoordigend. Voorts komt in deze fb-code een functie voor met een urenomvang kleiner dan de omvang van de maatgevende arbeid, te weten 8 uur, één arbeidsplaats vertegenwoordigend. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of deze fb-code aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd. De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge zijn vaste jurisprudentie, onder meer neergelegd in zijn uitspraak van 19 oktober 1999, gepubliceerd in
RSV 2000/2, wordt met betrekking tot een deeltijdwerkende voor wie niet op medische gronden een urenbeperking geldt, niet de eis gesteld dat de voorgehouden functies in exact dezelfde omvang aanwijsbaar zijn als die waarin de maatgevende arbeid werd verricht. Wel dient vast te staan dat de voorgehouden functies op de in geding zijnde datum in deeltijd konden worden verricht. Van elk van de voor zulk een verzekerde geselecteerde voltijdfuncties is het voldoende dat wordt aangetoond dat zij op de datum in geding in een deeltijdvariant ten minste één arbeidsplaats vertegenwoordigden.
De bovenbedoelde deeltijdjurisprudentie is gevormd voordat het Schattingsbesluit met ingang van 31 december 1997 werd gewijzigd. De Raad ziet in de wijziging van het Schattingsbesluit per genoemde datum, noch in de inwerkingtreding van het Schattingsbesluit WAO, Waz en Wajong op 1 januari 1998 aanleiding zijn voorbedoelde jurisprudentie te verlaten. Daartoe overweegt de Raad dat de wijziging van het Schattingsbesluit en de invoering van het Schattingsbesluit WAO, Waz en Wajong ten aanzien van het selecteren van functies voor deeltijdwerkenden geen ter zake relevante wijziging hebben gebracht, zoals ook door de regelgever in de toelichting is aangegeven. De regelgever heeft met de wijziging van het Schattingsbesluit en de invoering van het Schattingsbesluit WAO, Waz en Wajong in essentie slechts beoogd te bewerkstelligen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van een voltijdswerkende wordt berekend op basis van een uurloonvergelijking, hetgeen voor deeltijdwerkenden reeds onder de “oude” redactie van het Schattingsbesluit geschiedde. Het door gedaagde op 1 april 1999 ingevoerde beleid, zoals neergelegd in de bijlage bij het BUS, vormt voor de Raad evenmin aanleiding zijn deeltijdjurisprudentie in zoverre te herzien.”
De Raad stelt vast dat de in de onderhavige zaak overeenkomstig “Stap 2” van het BUS geselecteerde fb-code 7964, stikster bij meubelfabrikant, voldoet aan de uit bovenstaande deeltijdjurisprudentie voortvloeiende criteria. Naar het oordeel van de Raad kan deze fb-code derhalve aan de schatting ten grondslag worden gelegd. Daarmee handelt appellant niet in strijd met artikel 3, tweede lid sub a, juncto artikel 4 van het Schattingsbesluit WAO, Waz en Wajong, betreffende het selecteren van functies.
Nu de Raad voor het overige niet is gebleken van aanknopingspunten om het bestreden besluit overigens voor onjuist te houden komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.R.H. van Roekel.