Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8891

Datum uitspraak2004-08-31
Datum gepubliceerd2004-09-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/4030 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering naar 15 tot 25%. Geselecteerde functies en het maatmaninkomen.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 02/4030 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Namens appellante heeft mr. P. Burger, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 juli 2002, nummer AWB 99/11498 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 juli 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. E. Hoek, advocaat te Utrecht, terwijl namens gedaagde is verschenen mr. G. Koopman, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING Bij besluit van 3 november 1999, verder: het bestreden besluit, heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen een besluit van 14 juni 1999, waarbij de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die tot dan toe was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 11 augustus 1999 is herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak is uiteengezet waarom de rechtbank zich met de door de bezwaarverzekeringsarts L.Th. Schonagen aangescherpte belastbaarheid van appellante heeft kunnen verenigen, waarom de rechtbank de door haar ingeschakelde revalidatiearts R.D.J. Margry niet heeft gevolgd in zijn oordeel en waarom de rechtbank de voor appellante geselecteerde functies voor haar geschikt acht op de datum in geding. De Raad dient thans de vraag te beantwoorden of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend. De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht het oordeel van zijn deskundige Margry niet heeft gevolgd, nu deze naar 's Raads oordeel voor de toepassing van de WAO onvoldoende geobjectiveerd heeft onderbouwd waarom appellante een aantal van de geselecteerde functies vanwege ziekte of gebrek niet in de daarvoor geldende urenomvang zou kunnen vervullen. Voorts blijkt uit zijn rapport van 15 augustus 2001 niet waarom en in welk opzicht de deskundige het niet eens is met de uiteenzetting die de bezwaararbeidsdeskundige M. Overduin in zijn rapport van 6 oktober 1999 heeft gegeven met betrekking tot de resultaten van het gevoerde overleg met de bezwaarverzekeringsarts L.Th. Schonagen met betrekking tot die functies. De Raad stelt voorts vast dat de deskundige met betrekking tot de functie vertegenwoordiger soep- en soeparomafabriek (functienummer 2136-0009-007, 38 uur per week, 46 arbeidsplaatsen, uurloon ƒ 31,72) als enige bedenking heeft geuit dat daarin gedurende 30% van de tijd wordt besteed met autorijden. De deskundige geeft als motivering daarvoor aan dat dit in een reintegratietraject kan worden geprobeerd maar dat dit niet zonder meer kan worden opgelegd. De bezwaararbeidsdeskundige Overduin heeft echter al in zijn rapport van 6 oktober 1999 aangegeven waarom het autorijden in die functie aan de door bezwaarverzekeringsarts Schonagen aangescherpte eisen voldoet. De Raad volgt de uitvoerige beschouwingen van Schonagen en Overduin en acht deze functie voor appellante geschikt. Ook de functie verkooptelefonist (functienummer 2729-9999-001, 34 uur per week, 85 arbeidsplaatsen, uurloon ƒ 23,46) acht de Raad voor appellante geschikt. De deskundige stelt hierover dat hij zich niet kan voorstellen hoe deze functie grotendeels eenhandig met de niet dominante hand zou kunnen worden gedaan. Overduin heeft in zijn hiervoor genoemd rapport al uiteengezet waarom de belasting in die functie een volstrekt andere is dan in de oude functie van appellante. Voorts is uit de functieomschrijving van deze functie de Raad gebleken dat 65% van de tijd wordt gepraat met klanten, dat in totaal 22 % van tijd wordt gebruikt voor overleg met de supervisor en voorbereiding en dat de administratieve afhandeling slechts 10% van de tijd vergt. Nu ook uit de verwoording functiebelasting niet blijkt dat in deze functie toetsbordbediening van enige omvang qua intensiteit of tijdsduur is vereist acht de Raad ook deze functie voor appellante geschikt. Tenslotte is de Raad van oordeel dat ook de functie receptioniste/telefoniste beveiligingsbedrijf (functienummer 8496-0091-004, 36 uur per week, 10 arbeidsplaatsen, uurloon ƒ 17,52) voor appellante geschikt is. De deskundige zegt daarvan in zijn rapport dat hij de functie receptionist/telefonist een goede basis vindt om in een niet te hectisch tempo aan de slag te gaan. De Raad stelt voorts vast dat uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 28 mei 1999 niet blijkt dat in die functie opleidings- of ervaringseisen worden gesteld waaraan appellante niet voldoet. Niet betwist is dat het maatmaninkomen op ƒ 25,69 kan worden gesteld. Het mediaan loon is te stellen op 34/40 x ƒ 23,46 = ƒ 19,94. Dit leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 22,4%. Hieruit volgt dat appellantes uitkering ingevolge de WAO terecht met ingang van 11 augustus 1999 is herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Ook overigens heeft de Raad geen aanleiding gevonden om de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Deze uitspraak komt, zij het op enigszins andere gronden dan waarop zij berust, voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2004. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) T.R.H. van Roekel.