
Jurisprudentie
AQ8878
Datum uitspraak2004-07-08
Datum gepubliceerd2004-09-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1088-03 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Datum gepubliceerd2004-09-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1088-03 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Indicatie
In zijn algemeenheid is het niet aan de gerechtsdeurwaarder om de rechtmatigheid van een vonnis ter discussie te stellen. Deze rechtmatigheid staat vast totdat een hogere rechter, dan wel dezelfde rechter na verzet, anders heeft beslist. Het had op de weg van klager gelegen om het rechtsmiddel van hoger beroep tegen het vonnis in te stellen. Het betrof hier immers een vonnis dat gewezen was op tegenspraak waartegen niet het (door klager ingestelde) rechtsmiddel van verzet maar dat van hoger beroep openstond. Klager heeft dit nagelaten. Het door klager ingediende wrakingverzoek kan de tenuitvoerlegging van een vonnis niet opschorten. Gelet op de ministerieplicht van de gerechtsdeurwaarder, op basis van artikel 11 GDW, is de gerechtsdeurwaarder terecht overgegaan tot executie.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 8 juli 2004 in de zaak onder rekestnummer 1078/03 GDW van:
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. J.A. van Ham
t e g e n
[naam],
wonende te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: J.H.A. Geerlings
en de zaak onder rekestnummer 1088/03 GDW van:
[naam],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: J.H.A. Geerlings
t e g e n
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.A. van Ham
1. Voeging van beide zaken in hoger beroep
De over en weer door partijen aangespannen procedures in hoger beroep tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 9 september 2003, zijn door het hof buiten bezwaar van partijen gevoegd daar zij op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en tussen dezelfde partijen aanhangig zijn die ook in eerste aanleg tegenover elkaar stonden.
2. Het verloop van de procedure in de gevoegde zaken
2.1. Namens appellant in de zaak met rekestnummer 1078/03 GDW, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 13 oktober 2003 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer. Op 25 november 2003 is namens de gerechtsdeurwaarder een brief – met een bijlage – ingekomen. Op 31 december 2003 is namens geïntimeerde, hierna te noemen klager, een verweerschrift ingediend.
Bij de bestreden beslissing van de kamer is het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 5 november 2002, waarin de voorzitter van de kamer de klacht van klager als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, gegrond verklaard, de bedoelde beslissing van de voorzitter van de kamer vernietigd en de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan de gerechtsdeurwaarder is de maatregel van berisping opgelegd, met aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid, bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen.
2.2. Door appellant in de zaak met rekestnummer 1088/03 GDW, verder te noemen klager, is bij een op 20 oktober 2003 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de genoemde beslissing van de kamer. Namens geïntimeerde, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder is op 21 november 2003 een verweerschrift ter griffie ingediend. Voorts is op 25 november 2003 namens de gerechtsdeurwaarder een brief – met een bijlage - ingekomen waarin hij klager nadere vragen stelt.
2.3. De zaken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 mei 2004. Verschenen zijn klager, zijn gemachtigde, de gerechtsdeurwaarder en zijn advocaat. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde en de advocaat onder meer aan de hand van pleitnotities.
3. De ontvankelijkheid van het hoger beroep in de zaak met rekestnummer 1088/2003 GDW
In deze zaak stelt de gerechtsdeurwaarder zich in de eerste plaats op het standpunt dat klager zijn verzoekschrift niet tijdig heeft ingediend. De beslissing van de kamer, waartegen het hoger beroep zich richt, is verzonden op 18 september 2003. Artikel 45, lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet, hierna: GDW, bepaalt, kort samengevat, dat tegen een beslissing van de kamer binnen dertig dagen na dagtekening van de schriftelijke kennisgeving hoger beroep kan worden ingesteld. De termijn verliep derhalve op zaterdag 18 oktober 2003. Echter op basis van artikel 1, lid 1, van de Algemene Termijnenwet wordt deze termijn verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Hieruit volgt dat de termijn eindigde op maandag 20 oktober 2003, de dag waarop het verzoekschrift ter griffie van het hof is ingekomen. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.
4. De stukken van de gedingen
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
5. Beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer en zal deze derhalve vernietigen. Het hof is van oordeel dat de kamer niet gelijktijdig tot een behandeling van het verzet en een inhoudelijke behandeling van de klacht kon overgaan zonder behoorlijke oproeping voor het tijdstip van behandeling van de klacht. Aangezien het hof hiervan niet is gebleken kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
6. De feiten in beide zaken
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
a. Bij vonnis van 9 januari 2002 heeft de kantonrechter te Wageningen klager veroordeeld tot betaling van een bedrag in hoofdsom ad € 1.979,39 te vermeerderen met de wettelijke rente, en is klager in de kosten van de procedure veroordeeld.
b. Bij exploot van 12 februari 2002 heeft de gerechtsdeurwaarder bovengenoemd vonnis aan klager betekend en gelijktijdig bevel gedaan binnen twee dagen na heden aan de inhoud ervan te voldoen.
c. Bij brief van 15 februari 2002 heeft de gerechtsdeurwaarder klager gesommeerd te betalen een bedrag ad € 2.598,67.
d. Bij brief van 18 februari 2002 heeft klager de gerechtsdeurwaarder onder meer geschreven: “Op 19 februari doe ik een verzoek tot wraking van de heer kantonrechter mr. Misdorp aangezien hij in deze zaak zowel procedurele als inhoudelijke fouten heeft gemaakt. Ik verzoek u dan ook om deze vordering aan te houden, tot er een uitspraak is op dit verzoek tot wraking.”
e. Bij exploot van 27 februari 2002 heeft de gerechtsdeurwaarder klager geïnformeerd over een vergeefse poging om te komen tot beslag op zijn inboedel. Tevens is achtergelaten een betekening van de kosten hieraan verbonden, te weten € 55,18.
f. Bij brief van 8 maart 2002 heeft de heer [naam] namens deurwaarderskantoor [naam], geschreven: “Met uw fax van 7 maart 2002 heeft u gemeld in de zaak [naam] verzet te hebben aangetekend tegen het dwangbevel en eventuele beslaglegging. Om te kunnen vaststellen dat opschorting van de executie maatregelen terecht zijn, verzoek ik U mij per omgaande uw verzet bij de Rechtbank te overleggen.”
g. Bij brief van 9 maart 2002 weigert klager onder meer de gegevens van zijn verzet ter kennis te brengen van de gerechtsdeurwaarder.
7. Het standpunt van klager
7.1. Kort samengevat verwijt klager de gerechtsdeurwaarder het volgende. De gerechtsdeurwaarder heeft gehandeld in strijd met de eisen van zijn ambt doordat hij:
- een vonnis heeft betekend waarvan de rechtmatigheid discutabel is;
- kosten in rekening heeft gebracht die discutabel en niet te herleiden zijn;
- brieven onbeantwoord heeft gelaten;
- zijn ambt heeft misbruikt om illegale eisen te stellen en om onrechtmatig klager onder hoge druk te zetten.
7.2. In zijn verzetschrift tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer breidt klager zijn klacht uit. Behalve over de onder 7.1. genoemde punten beklaagt klager zich onder meer over de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder kantoor houdt en zich presenteert.
7.3. In hoger beroep stelt klager opnieuw de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder kantoor houdt aan de orde en wijst erop dat de gerechtsdeurwaarder hierin geen wijziging heeft aangebracht.
7.4. Tijdens de zitting in hoger beroep verzoekt de gemachtigde van klager om een kostenveroordeling van de gerechtsdeurwaarder.
8.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
8.1. De gerechtsdeurwaarder stelt in totaal drie ambtshandelingen te hebben verricht conform de wet- en regelgeving. Voor deze handelingen heeft hij de daarvoor vastgestelde tarieven in rekening gebracht. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder de belangen van klager behartigd door te trachten hem in te lichten over de juiste door hem te volgen rechtsgang. Klager en zijn gemachtigde hebben hier echter geen gebruik van willen maken.
8.2. In hoger beroep voert de gerechtsdeurwaarder aan dat de wijze waarop hij kantoor houdt en zich presenteert geen onderdeel van de oorspronkelijke klacht of van de beslissing van de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders heeft gevormd. Doordat de kamer dit onderdeel van de klacht in behandeling heeft genomen heeft zij de gerechtsdeurwaarder één instantie, namelijk de beoordeling door de voorzitter van de kamer, ontnomen.
Wat betreft zijn wijze van presenteren stelt de gerechtsdeurwaarder overigens dat het vervagende onderscheid tussen ambtelijke en niet-ambtelijke werkzaamheden een gevolg is van politieke en beleidsmatige besluitvorming en niet zozeer het gevolg van het handelen van de gerechtsdeurwaarder in kwestie. De gerechtsdeurwaarder stelt dat hij zijn exploten uitbrengt op eigen naam en dat hij noch juridisch, noch financieel een binding met het incassobureau [naam] heeft.
De gerechtsdeurwaarder heeft een samenwerkingsovereenkomst met [naam] B.V. Deze vennootschap verricht in opdracht van de gerechtsdeurwaarder alle administratieve handelingen welke nodig zijn voor het kunnen verrichten van aan de gerechtsdeurwaarder opgedragen ambtshandelingen. Verder voldoet het kantoor van de gerechtsdeurwaarder aan de eisen van een goede praktijkuitoefening.
8.3. Tevens stelt de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep dat klager noch cliënt noch opdrachtgever is van de gerechtsdeurwaarder. In de optiek van de gerechtsdeurwaarder dient de klacht van klager met betrekking tot de organisatie van zijn kantoor en de samenwerking van zijn kantoor met een ander ook om deze reden niet in behandeling te worden genomen. Daarnaast heeft de tuchtrechtspraak volgens de gerechtsdeurwaarder het karakter van ultimum remedium en staan andere middelen ter beschikking om de beroepsuitoefening van gerechtsdeurwaarderkantoren te stroomlijnen.
8.4. Tot slot beklaagt de gerechtsdeurwaarder zich over de gang van zaken in eerste aanleg. De kamer heeft zich niet gedistantieerd van negatieve uitlatingen van klager en zijn gemachtigde. Voorts heeft de kamer de gerechtsdeurwaarder niet de cautie gegeven en hem niet geadviseerd om zich te laten bijstaan.
9. De beoordeling
9.1. Het hof zal in de eerste plaats de in hoger beroep opgeworpen stelling van de gerechtsdeurwaarder behandelen dat klager geen belang heeft bij de klacht. Met dit standpunt heeft de gerechtsdeurwaarder geen succes. Zijn handelwijze heeft direct gevolg voor de omvang van de door klager te betalen nakosten. Daarmee is het belang van klager onmiskenbaar in geding.
9.2. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder zich beklaagd over de gang van zaken in eerste aanleg. De kamer heeft het onderdeel van de klacht betreffende de kantoororganisatie en presentatie van de gerechtsdeurwaarder, door klager voor het eerst in zijn verzetschrift aangevoerd, in behandeling genomen. Het hof is van oordeel dat de kamer de behandeling van dit klachtonderdeel achterwege had moeten laten nu dit geen onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke klacht, en zal dan ook niet overgaan tot een inhoudelijke behandeling. Dit onderdeel van de klacht, voor het eerst aangevoerd in het verzetschrift van klager, wordt voor behandeling terugverwezen naar de kamer.
De overige bezwaren tegen de gang van zaken in eerste aanleg behoeven geen nadere bespreking nu deze door de gerechtsdeurwaarder gestelde tekortkomingen tengevolge van de behandeling in hoger beroep zijn hersteld.
9.3. Het klachtonderdeel betreffende de betekening van het vonnis wordt door het hof als volgt beoordeeld. In zijn algemeenheid is het niet aan de gerechtsdeurwaarder om de rechtmatigheid van een vonnis ter discussie te stellen. Deze rechtmatigheid staat vast totdat een hogere rechter, dan wel dezelfde rechter na verzet, anders heeft beslist. Het had op de weg van klager gelegen om het rechtsmiddel van hoger beroep tegen het vonnis in te stellen. Het betrof hier immers een vonnis dat gewezen was op tegenspraak waartegen niet het (door klager ingestelde) rechtsmiddel van verzet maar dat van hoger beroep openstond. Klager heeft dit nagelaten. Het door klager ingediende wrakingverzoek kan de tenuitvoerlegging van een vonnis niet opschorten. Gelet op de ministerieplicht van de gerechtsdeurwaarder, op basis van artikel 11 GDW, is de gerechtsdeurwaarder terecht overgegaan tot executie. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
9.4. Wat betreft de in rekening gebrachte kosten oordeelt het hof als volgt.
Het hof kan, in een tuchtprocedure als de onderhavige, een geschil over de omvang van die nakosten en executiekosten slechts marginaal toetsen. Het hof wil in deze kwestie voorop stellen dat in de proceskostenveroordeling bij vonnis van 9 januari 2002 besloten ligt dat de zogenoemde “nakosten” voor rekening van klager komen alsmede dat de executie van dit vonnis zich tot die kosten mag uitstrekken. Voor de zogenoemde executiekosten ligt het anders. Zij worden verhaald door middel van de executie zelf op basis van de daarvoor geldende wettelijke voorschriften. Het hof komt na marginale toetsing, en mede in aanmerking nemende het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders, tot het oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot het oordeel nopen dat de gerechtsdeurwaarder in redelijkheid niet tot het in rekening brengen van bedoelde kosten had kunnen komen. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
9.5. Het klachtonderdeel waarin klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder zijn brieven niet beantwoordt, wordt door het hof als volgt beoordeeld. De correspondentie zoals deze uit het dossier blijkt komt het hof niet als onzorgvuldig voor. Het hof is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder er goed aan had gedaan om de brief van 18 februari 2002, waarin de gemachtigde van klager onder meer vraagt om uitleg van de verschillende genoemde tarieven in de specificatie van 15 februari 2002, te beantwoorden. De gerechtsdeurwaarder heeft dit echter nagelaten. Voor het overige bieden de overgelegde stukken onvoldoende houvast om te komen tot het oordeel dat de gerechtsdeurwaarder brieven onrechtmatig beantwoord heeft gelaten. Het hof acht dit onderdeel van de klacht gegrond doch niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
9.6. Tot slot acht het hof de klacht van klager dat de gerechtsdeurwaarder zijn ambt heeft misbruikt om illegale eisen te stellen en om onrechtmatig klager onder hoge druk te zetten onvoldoende onderbouwd en derhalve ongegrond.
9.10. Het hof wijst het verzoek van gemachtigde van klager tot vergoeding van de kosten door de gerechtsdeurwaarder af reeds omdat voor toewijzing van een dergelijk verzoek in het kader van een tuchtprocedure geen plaats is.
9.11. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
Het vooroverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
9. De beslissing
Het hof:
in beide zaken:
- vernietigt de beslissing van de kamer van 9 september 2003;
- verwijst terug naar de kamer het onderdeel van de klacht zoals behandeld in rubriek 9.2.;
- verklaart ongegrond de onderdelen van de klacht zoals behandeld in de rubrieken 9.3., 9.4. en 9.6.;
- verklaart gegrond het onderdeel van de klacht zoals behandeld in rubriek 9.5.;
- wijst af het verzoek tot vergoeding van de kosten van klager.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Van der Reep en Van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 8 juli 2004.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 9 september 2003 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet in de zaak met nummer 328.2002 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
gemachtigde [ ],
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Verloop van de procedure
Bij beschikking van 5 november 2002 heeft de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders een beslissing ex artikel 39 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet gegeven op een door klager tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht.
Bij aangetekende brief van 18 november 2002 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.
Bij brief van 29 november 2002 is klager tegen de beslissing van de voorzitter in verzet gekomen.
Het verzet is vervolgens behandeld ter openbare terechtzitting van 24 juni 2003, alwaar klager, zijn gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.
Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 9 september 2003.
2. Het verzet en de gronden daarvan
Klager heeft in verzet een groot aantal gronden aangevoerd die hierna – deels samengevat – zullen worden vermeld.
a) De wijze waarop de gerechtsdeurwaarder kantoor houdt en zich presenteert voldoet niet aan de eisen die de wet en de regelgeving daaraan stellen. De gerechtsdeurwaarder beweert dat hij zowel juridisch als financieel niet bij [ ] (het bedrijf) betrokken is. Het adres en telefoonnummers van het bedrijf en de gerechtsdeurwaarder zijn echter dezelfde. Aan de gerechtsdeurwaarder gerichte brieven worden beantwoord door een medewerker van het bedrijf [ ] (de handelsnaam van [ ]), een klacht over deze medewerker wordt beantwoord door de gerechtsdeurwaarder, terwijl de medewerker op briefpapier van de gerechtsdeurwaarder de Kamer om uitstel voor de behandeling verzoekt. Een verzoek om inlichtingen te verstrekken conform het bepaalde in artikel 475g Rv wordt gedaan door [ ] terwijl slechts een gerechtsdeurwaarder daartoe bevoegd is. De lay-out van het briefpapier van de gerechtsdeurwaarder is nagenoeg identiek aan het briefpapier van het bedrijf. Deze feiten alsook het feit dat de naam van het bedrijf en de naam van de gerechtsdeurwaarder sterk op elkaar lijken, wekken de suggestie dat het hier gaat om één en hetzelfde bedrijf.
b) Klager stelt dat een gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor de executie van een vonnis en alle daaruit voortvloeiende handelingen en administratie. Hij mag dit niet overlaten aan een willekeurige derde.
c) De gerechtsdeurwaarder zegt in opdracht te werken van [ ]. Deze opdrachtgever staat evenwel nergens in de stukken vermeld en is ook geen partij in dit geschil. Evenmin blijkt dat de gerechtsdeurwaarder is ingeschakeld door de fa [ ] zodat klager zich afvraagt of de door de gerechtsdeurwaarder gepleegde rechtshandelingen wel geldig zijn. Het vonnis wekt bovendien twijfel op een aantal punten. In dit vonnis dat op 9 januari 2002 aan de eisende partij is verstrekt staat vermeld dat het vonnis op 16 januari 2002 is uitgesproken. Klager is op 9 januari 2002 bij de rolzitting aanwezig geweest. De kantonrechter deelde mede geen vonnis te kunnen wijzen aangezien de stukken van de zaak in Arnhem lagen. Op 16 januari 2002 heeft de kantonrechter geen zitting gehouden te Wageningen. Hieruit volgt dat er geen rechtsgeldig vonnis tot stand is gekomen nu het vonnis niet in het openbaar is uitgesproken. Verder is klager veroordeeld tot het betalen van het salaris van de gemachtigde van de eisende partij terwijl geen gemachtigde voor de eisende partij is opgetreden. Op dit punt is klager dan ook ten onrechte veroordeeld.
De gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte niet gecontroleerd of dit voldeed aan alle door
de wet- en regelgeving gestelde eisen. Als hij dat had gedaan, had hij kunnen weten dat
het vonnis niet executabel was en had hij het vonnis kunnen laten wijzigen alvorens tot
betekening over te gaan. Daarnaast is de gerechtsdeurwaarder ten onrechte doorgegaan
met de tenuitvoerlegging ondanks het feit dat hem was medegedeeld dat het rechtsmiddel
van verzet tegen het vonnis was aangewend, een verzoek tot wraking van de kantonrechter
was gedaan en het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad was.
d) Tenslotte maakt klager bezwaar tegen het feit dat de gerechtsdeurwaarder ondanks verzoek daartoe over de in rekening gebrachte kosten geen informatie verschaft en kosten in rekening brengt ter zake van ambtshandelingen waarvan onduidelijk is welke zin deze hebben. Klager verwijst daartoe onder meer naar het exploot van 27 februari 2002.
3. De beoordeling van het verzet
3.1. Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.
3.2 De Kamer is van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden deels afwijken van hetgeen hij in zijn inleidende klacht heeft gesteld en deels een nadere toelichting bevatten op de aanvankelijk geformuleerde klacht. Daardoor moet de door de voorzitter gegeven beslissing in een ander licht worden gezien en is er reden om de beslissing van de voorzitter van 5 november 2002 te vernietigen.
4. De beoordeling van de klachten
4.1 Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de Kamer tegen
gerechtsdeurwaarders ingediende klachten toetst aan de tuchtrechtelijke norm als vermeld in artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Aan een beoordeling van de klacht voor zover deze is gericht tegen de inhoud van tegen de klager gewezen vonnissen en beantwoording van de vraag of het vonnis in het openbaar is uitgesproken en anderszins aan de voorschriften voldoet, komt de Kamer derhalve in beginsel niet toe. Er is geen reden om daarover in dit geval anders te denken.
Het betrof hier een in voor grosse uitgegeven vonnis van de kantonrechter (rechtbank, sector kanton). Het is niet aan de gerechtsdeurwaarder –die een ministerieplicht heeft ten opzichte van zijn opdrachtgever- om in discussie te treden met klager of deze nu wel of niet terecht in de kosten van de gemachtigde was veroordeeld en of het vonnis al dan niet in het openbaar was uitgesproken. Wie de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder was, doet niet ter zake. Overhandiging van het vonnis machtigt de gerechtsdeurwaarder tot het doen van de executie. Door het houden van dit stuk kan de gerechtsdeurwaarder zich tegenover derden legitimeren. De rechtmatigheid van het vonnis staat vast totdat in een procedure uit een beslissing van een andere (hogere) rechter anders blijkt. Voor zover klager het met de tenuitvoerlegging en de grond waarop dit geschiedde niet eens was, had het op de weg van klager gelegen zijn bezwaren op de bij de wet voorgeschreven wijze door middel van een executiegeschil aan de bevoegde executierechter voor te leggen. Klagers standpunt dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard betekent niet dat een dergelijk vonnis niet ten uitvoer kan worden gelegd voordat dit vonnis onherroepelijk is. Rechterlijke uitspraken werken in beginsel van rechtswege. Voor een rechtsgeldige executie ingevolge het bepaalde in artikel 430 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is wél voorafgaande betekening van de titel vereist. De betekening heeft tot doel te verzekeren dat de veroordeelde kennis krijgt van het vonnis en van de aanstaande executie daarvan. De wet huldigt het stelsel dat rechterlijke uitspraken voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn, ook al kan een gewoon rechtsmiddel daartegen worden aangewend; eerst wanneer zulks inderdaad is geschied, wordt –behoudens indien het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard- de werking van het vonnis geschorst. De wet drukt dit uit door de bepaling dat het rechtsmiddel schorsende kracht heeft. Gelet op zijn ministerieplicht heeft de gerechtsdeurwaarder derhalve terecht en op goede gronden nadere bewijsstukken aan klager verzocht teneinde te kunnen beoordelen of de verzochte opschorting van de executie terecht werd ingeroepen. Van enig handelen in strijd met de tuchtrechtelijke norm is op dit onderdeel van de klacht niet gebleken.
4.2. Ten aanzien van de klachten over de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder zich jegens in
dit geval klager presenteert geldt het volgende. Ingevolge het bepaalde in artikel 12 van de beroeps- en gedragsregels dient een gerechtsdeurwaarder wanneer hij zich presenteert, dit zorgvuldig en in overeenstemming met de eisen van zijn beroep te doen. Blijkens de toelichting op dit artikel dient hij daarbij te zorgen voor een juiste en volledige presentatie. Hij dient in zijn contacten met derden ervoor te zorgen dat mogelijke misverstanden over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt worden voorkomen.
4.3. De gerechtsdeurwaarder heeft medegedeeld dat hij het ambt van gerechtsdeurwaarder
alleen uitoefent en slechts ambtshandelingen verricht. Op de vraag wie de administratie van de door hem verrichte ambtshandelingen verzorgt, heeft de gerechtsdeurwaarder ter zitting eerst na aandringen medegedeeld dat zijn administratie wordt verzorgd door [ ], een incassobureau waarvan zijn echtgenote een van de aandeelhouders is. In het onderhavige geval heeft hij van [ ] een opdracht tot betekening van een op tegenspraak gewezen vonnis gekregen. Hij heeft de opdracht uitgevoerd waarna hij de stukken aan zijn opdrachtgever heeft teruggezonden. Vervolgens heeft hij opdracht gekregen om tot het leggen van beslag over te gaan. Hierna heeft hij de stukken wederom teruggegeven aan zijn opdrachtgever. Wat het incassobureau in het algemeen vervolgens met het dossier doet ontrekt zich aan zijn waarneming, aldus de gerechtdeurwaarder.
4.4 Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting op dit onderdeel is besproken, is de Kamer het volgende gebleken. Tot de stukken van het geding behoren een aantal brieven en exploten. In dat verband wijst de Kamer allereerst op een brief van 15 februari 2002, een brief van het incassobureau [ ] aan klager, welke brief is ondertekend met deurwaarderskantoor [ ]. Met deze brief wordt onder meer een formulier ex artikel 475g lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering meegezonden met het verzoek aan klager om dit formulier in te vullen, een bevoegdheid die slechts toekomt aan een gerechtsdeurwaarder. Hetzelfde geldt voor de brief van 22 februari 2002, een brief van het incassobureau [ ] aan [ ] Gerechtsdeurwaarder, welke brief wordt ondertekend met Deurwaarderskantoor [ ].
Ook de brieven van 4, 8 en 9 maart 2002, alle afkomstig van het incassobureau [ ] aan klager, zijn ondertekend met Deurwaarderskantoor[ ]. Al deze brieven alsmede de door de gerechtsdeurwaarder uitgebrachte exploten vermelden hetzelfde bezoek- en correspondentieadres en telefoonnummer. Hieruit blijkt van verwevenheid tussen de ambtelijke praktijk van de gerechtsdeurwaarder en de praktijk van het incassobureau. De mededeling van de gerechtsdeurwaarder dat hij noch juridisch noch financieel binding met het incassobureau heeft, is dus twijfelachtig en daaraan moet worden voorbij gegaan. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee bewust het risico genomen dat misverstanden kunnen ontstaan in welke hoedanigheid hij zijn werkzaamheden verricht. Door een dergelijke wijze van presenteren ontstaan misverstanden bij het publiek dat in het algemeen al niet nauwkeurig onderscheid kan maken tussen de werkzaamheden van een gerechtsdeurwaarder en een incassobureau maar in dit geval al helemaal niet. Dit is klachtwaardig en de conclusie dient dan ook te zijn dat de gerechtsdeurwaarder op dit onderdeel heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm.
4.5 Bij de beoordeling van de klacht over toepassing van de ambtstarieven geldt als uitgangspunt het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. Dit besluit stelt onder meer vaste tarieven vast die de schuldenaar ter zake van ambtshandelingen verschuldigd is. Het besluit is, in tegenstelling tot de tariefsbepalingen in het oude Deurwaardersreglement, duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Artikel 4 van dit Besluit voorziet in een regeling voor situaties waarin de ambtshandeling niet zal worden afgerond omdat de schuldenaar alsnog geheel of gedeeltelijke presteert. Deze situatie heeft zich in het onderhavige geval niet voorgedaan. Artikel 8 ziet op situaties waarin de ambtshandeling, nadat een eerdere poging tevergeefs is gebleken, uiteindelijk wel kan worden gerealiseerd. In dat geval werkt de eerdere poging kostenverhogend. De juistheid van de verhoging dient te blijken uit het proces-verbaal van beslaglegging. Ook deze situatie heeft zich in het onderhavige geval niet voorgedaan.
In het onderhavige geval heeft de gerechtsdeurwaarder de poging om te komen tot het beslag als ambtshandeling aangemerkt en dat aan klager in rekening gebracht. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder gerelateerd in een proces-verbaal, dat bovendien niet voldoet aan de vereisten van verificatie als bedoeld in artikel 8 lid 2 onder b en c. Aangezien het verrichten van ambtshandelingen tot de kerntaken van een gerechtsdeurwaarder behoort en een vakbekwaam gerechtsdeurwaarder wordt geacht hiervan op de hoogte te zijn, is het opmaken van exploot als voormeld in strijd met de bij of krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet gegeven bepalingen. Een aannemelijke verklaring voor dit handelen heeft de gerechtsdeurwaarder niet kunnen geven. Ook op dit onderdeel van de klacht heeft de gerechtdeurwaarder gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De ernst van de situatie, mede gelet op het gebrek aan inzicht aan de zijde van de gerechtsdeurwaarder omtrent het mogelijk bedenkelijke van de verschillende onderdelen van zijn hiervoor besproken optreden, maken dat een maatregel van na te melden orde moet worden opgelegd.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet gegrond;
- vernietigt de beslissing van de voorzitter van 5 november 2002;
- en opnieuw beslissend: verklaart de klacht met betrekking tot de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder zijn ambt uitoefent en de klacht met betrekking tot de in rekening gebrachte kosten gegrond;
- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op met aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid, bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen;
- wijst de klachten voor het overige als zijnde ongegrond af.
Aldus gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, plaatsvervangend voorzitter, mr. W.A.H. Melissen en J.P.J.J. Timmermans, plaatsvervangend-leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2003 in tegenwoordigheid van de secretaris, F.C.H. Krieger.
Coll.:
w.g. F.C.H. Krieger w.g. J.S.W. Holtrop
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Hoger beroep ingesteld.