Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8790

Datum uitspraak2004-08-04
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers53679 fa rk 7453
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beeindiging van de alimentatie (na 15 jaar te hebben betaald) welk geen ingrijpende wijziging is zodat alimentatieverplichting beeindigd kan worden


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Civiel Recht Beschikking van de enkelvoudige kamer in de zaak van: verzoeker (man), wonende te (plaatsnaam), (adres), verzoeker, procureur mr. P.C. van Houten, t e g e n verweerster (vrouw), wonende te (plaatsnaam), (adres), verweerster, procureur mr. F.C. Frederiks. Partijen worden hieronder aangeduid als de man respectievelijk de vrouw. Het procesverloop 1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken: - het verzoekschrift van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op (datum); - het verweerschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op (datum); - de brief van de procureur van de man, ingekomen ter griffie op (datum). 2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van (datum). 3. Ter terechtzitting zijn verschenen: - de man, bijgestaan door zijn procureur; - de vrouw, bijgestaan door haar procureur. De vaststaande feiten 4. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast. 5. Partijen zijn op (datum huwelijk) te (plaatsnaam) op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. 6. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren, die thans meerderjarig zijn en zelfstandig wonen. 7. Bij beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van (datum uitspraak) is bepaald dat de man met ingang van (datum) ten behoeve van de vrouw een alimentatie zal betalen van ƒ 700,-- (€ 317,65) per maand. 8. In hoger beroep heeft het hof te ’s-Gravenhage bij beschikking van (datum uitspraak) de door de man tijdens de echtscheidingsprocedure te betalen uitkering voor het levensonderhoud van de vrouw bepaald op ƒ 900,-- (€ 408,40) per maand met ingang van (datum). 9. Bij vonnis van deze rechtbank van (datum uitspraak) is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en verder onder meer bepaald dat de man ten behoeve van de vrouw een alimentatie dient te voldoen van ƒ 500,-- (€ 226,89) per maand. 10. Bij beschikking van het hof te ’s-Gravenhage van (datum uitspraak) is bovenstaand vonnis in hoger beroep voor wat betreft de hoogte van de daarin opgelegde alimentatieverplichting van de man vernietigd. Het hof heeft bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van het echtscheidings-vonnis in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw een alimentatie van ƒ 250,-- (€ 113,45) per week dient te betalen. 11. Het echtscheidingsvonnis is op (datum) ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. 12. Krachtens wettelijke indexering is de alimentatieverplichting met ingang van (datum) verhoogd tot € 150,96 per week, zodat de alimentatie thans € 654,16 per maand bedraagt. 13. Beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. Het verzoek en het verweer Het verzoek 14. De man verzoekt, op grond van artikel II van de Wet van 28 april 1994, staatsblad 325, beëin-diging met ingang van (datum) van de aan hem opgelegde alimentatieverplichting. Subsidiair heeft de man verzocht de alimentatie met ingang van (datum) te beëindigen. 15. Hij stelt daartoe het volgende. Bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank van (datum) is de man met ingang van (datum) een alimentatieplicht opgelegd. Het gerechtshof heeft op (datum uitspraak) een arrest gewezen, waarbij de voorlopige alimentatie met terugwerkende kracht per (datum) verhoogd is. Beide uitspraken dienen te worden gezien als rechterlijke uitspraken zoals bedoeld in artikel II, nu in de overgangswet geen onderscheid wordt gemaakt tussen “definitieve alimentatie” en “alimentatie krachtens voorlopige voorzieningen”. Op (datum) heeft de alimentatieplicht van de man vijftien jaar geduurd, zodat deze dient te worden beëindigd. Ten tijde van de echtscheiding was de vrouw 47 jaar oud. Thans is zij 58 jaar oud. De kinderen zijn meerderjarig en wonen zelfstandig. Voor zover de man bekend heeft de vrouw na de echtscheiding geen moeite gedaan om in eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw ontvangt een (aanvullende) bijstandsuitkering. Bij toewijzing van het verzoek verandert er qua inkomen voor de vrouw niets. De man betaalt de alimentatie iedere maandag aan de vrouw. Hij heeft deze op (datum) voor het laatst betaald. Daarom heeft hij subsidiair verzocht de alimentatie per datum van de mondelinge behandeling te beëindigen, zodat het teveel ontvangen niet door de vrouw hoeft te worden terugbetaald. Het verweer 16. De vrouw verzoekt het verzoek van de man tot beëindiging van zijn alimentatieverplichting af te wijzen. 17. Tijdens het huwelijk was er sprake van een klassieke rolverdeling, inhoudende dat de man buitenshuis werkte en de inkomsten inbracht, terwijl de vrouw de zorg had voor de twee kinderen en het huishouden. Na de echtscheiding is de vrouw nimmer in staat geweest te gaan werken. In (jaartal) heeft de vrouw van de gemeente in het kader van haar aanvullende bijstandsuitkering het bericht gehad dat zij –in verband met haar zwakke gezondheid en ingewonnen medische advies van de GG en GD- niet verplicht werd te solliciteren. Gelet op de financiële situatie van de vrouw heeft zij nog steeds behoefte aan alimentatie. De beoordeling 18. Op grond van artikel II, tweede lid, van de Wet Limitering Alimentatie na echtscheiding (staatsblad 1994, 324 en 325) (hierna: WLA) kan op verzoek van degene, die op grond van een voor de inwerkingtreding van voornoemde wet gewezen rechterlijke uitspraak verplicht is een uitkering tot levensonderhoud te verstrekken, deze verplichting door de rechter worden beëindigd, indien deze op of na dat tijdstip vijftien jaren of meer heeft geduurd, tenzij de beëindiging van de uitkering van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijk-heid en billijkheid niet van degene die tot de uitkering gerechtigd is kan worden gevergd. De WLA is op 1 juli 1994 in werking getreden. 19. Vast staat dat de man sinds (datum) op grond van beschikkingen in het kader van voorlopige voorzieningen alimentatie aan de vrouw betaalt. 20. De man stelt dat deze periode meetelt voor de berekening van de termijn van vijftien jaar. De vrouw heeft ter zitting geen verweer gevoerd tegen deze stelling van de man. 21. De rechtbank is met de man van oordeel dat de periode waarin op grond van een beschikking voorlopige voorzieningen alimentatie is betaald, meetelt voor de berekening van de termijn van vijftien jaar. Artikel II, tweede lid, van de WLA bepaalt immers dat de verplichting tot het verstrekken van een uitkering tot levensonderhoud op grond van een rechterlijke uitspraak op verzoek van de alimentatieplichtige door de rechter wordt beëindigd onder de in genoemd artikel vermelde voorwaarden. De beschikking voorlopige voorzieningen van (datum beschikking) is een rechterlijke uitspraak en op grond van deze uitspraak was de man met ingang van (datum) verplicht tot het verstrekken van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw. Dat deze verplichting zijn juridische grondslag vond in artikel 822 Rv en niet in artikel 1:157 BW doet niet ter zake, nu artikel II van de WLA over de wettelijke grondslag van die rechterlijke uitspraak zwijgt. Aan de criteria van voornoemd artikel wordt derhalve voldaan in het geval de verplichting is gegrond op een beschikking voorlopige voorzieningen. Dit betekent dat de alimentatieverplichting van de man op (datum) vijftien jaren heeft geduurd. 22. Thans dient de vraag te worden beantwoord of beëindiging van de alimentatie voor de vrouw een ingrijpende wijziging is en zo ja, of deze wijziging zodanig ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. 23. Bij de beoordeling van de omstandigheden van het geval houdt de rechtbank in ieder geval rekening met: - de leeftijd van degene die tot uitkering gerechtigd is; - de omstandigheid dat uit het huwelijk kinderen zijn geboren; - de datum en de duur van het huwelijk en de mate waarin zulks de verdiencapaciteit van de betrokkenen heeft beïnvloed; - de omstandigheid dat de tot de uitkering gerechtigde geen recht heeft op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van degene die tot uitkering is gehouden. 24. Gebleken is dat de vrouw thans 58 jaar oud is. Zij is op (datum huwelijk) op 19 jarige leeftijd met de man gehuwd. Het oudste kind is in (jaartal) geboren en het jongste in (jaartal). Het huwelijk heeft (aantal) jaar geduurd. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat er tijdens het huwelijk sprake was van een klassieke rolverdeling en dat zij ook na de echtscheiding niet buitenshuis heeft gewerkt. De vrouw ontvangt naast de alimentatie een (aanvullende) bijstandsuitkering. In (jaar) heeft de vrouw een brief gehad van de gemeente waaruit blijkt dat zij op grond van ingewonnen medisch advies arbeidsongeschikt wordt geacht. De norm voor een alleenstaande is van toepassing. De vrouw woont zelfstandig en zij ontvangt huur-subsidie, zodat haar huur € 296,48 per maand bedraagt. De vrouw is voor haar ziektekosten verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet. De aanvullende premie bedraagt € 43,50 per maand. 25. Naar het oordeel van de rechtbank is beëindiging van de alimentatie voor de vrouw geen ingrijpende wijziging. Vast staat de vrouw naast de alimentatie van de man (€ 654,16 per maand) een aanvullende bijstandsuitkering van ongeveer € 122,05 netto per maand ontvangt, zodat haar inkomen gelijk is aan de norm voor een alleenstaande. Bij beëindiging zal de vrouw tot haar 65ste een volledige bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande van de gemeente ontvangen, zodat er geen sprake zal zijn van een achteruitgang in haar inkomen. Voorts is ter zitting gebleken dat de vrouw wel belang heeft bij verevening van het door de man opgebouwde ouderdomspensioen, aangezien zij bij beëindiging van de alimentatie na haar 65ste nog uitsluitend een AOW uitkering zal ontvangen. Nu gebleken is dat partijen daarover in onderhandeling zijn, vormt het ontbreken van verevening thans geen omstandig-heid welke ertoe dient te leiden dat de alimentatieplicht van de man langer zal voortduren. 26. Uit al het voorgaande volgt dat de alimentatieverplichting van de man kan worden beëindigd. 27. Ten aanzien van de ingangsdatum van de beëindiging overweegt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat de man op (datum) voor het laatst alimentatie aan de vrouw heeft betaald. Vanwege het verzoek van de man tot beëindiging van zijn alimentatieverplichtingen ten behoeve van de vrouw heeft de vrouw reeds contact opgenomen met de gemeente. In verband met de financiële positie van de vrouw heeft de man subsidiair verzocht de alimentatie met ingang van de datum van de mondelinge behandeling te beëindigen, zodat de vrouw de teveel ontvangen alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen. Nu alimentatie een consumptief karakter heeft, ziet de rechtbank, hoewel de termijn van vijftien jaar op (datum) is verstreken, aanleiding het subsidiaire verzoek van de man toe te wijzen, met dien verstande dat de alimentatieplicht eerst met ingang van (datum) zal worden beëindigd aangezien de betaling van (datum) betrekking heeft op de hele daaropvolgende week. 28. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) compenseren. De beslissing De rechtbank: bepaalt, dat de verplichting van de man om een alimentatie ten behoeve van de vrouw te betalen met ingang van (datum) is beëindigd; compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Moolenburgh-Pelser en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 4 augustus 2004.