
Jurisprudentie
AQ8780
Datum uitspraak2004-08-17
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/005350-03
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/005350-03
Statusgepubliceerd
Indicatie
Rechtbank legt terbeschikkingstelling met dwangverpleging op, ook al is deze maatregel niet door het Pieter Baan Centrum geadviseerd (verdachte had eerder tbs met dwangverpleging opgelegd gekregen voor soortgelijke misdrijven als waarvoor hij thans is veroordeeld; eerder geraadpleegde gedragsdeskundige adviseert anders dan het PBC)
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/005350.03
Zittingsdatum : 3 augustus 2004
Uitspraak : 17 augustus 2004
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
De rechtbank heeft de processtukken, waarvan deel uitmaakt het tussenvonnis van de rechtbank van 4 maart 2004, gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - het ten laste gelegde bewezen achtend - gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden en terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft naast een bewijsverweer ook een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij]
De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 266,99, ter zake van door haar als gevolg van het door verdachte onder 1 gepleegde feit geleden schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de door de benadeelde partij gestelde hoogte van de schade betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte onder 5. is ten laste gelegd, omdat uit de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte ontkent dit feit en er is, naast de aangifte, geen steunbewijs. Derhalve kan geen bewezenverklaring van dit feit volgen.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dat feit.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 19 juli 2003 te Dordrecht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je vanavond doodmaken!" en "Ik zorg er voor dat je vanavond naast je moeder ligt!" en "Geef me mijn gun maar. Ik ga nu schieten!";
2.
op 08 juli 2003 te Dordrecht [slachtoffer] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte deze dreigend de woorden toegevoegd: "ik steek je dood en/of ik maak je af ";
3.
in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 15 juli 2003 te Dordrecht wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die[slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft verdachte genoemde[slachtoffer] meermalen bezocht en gebeld en heeft verdachte meermalen bedreigingen geuit tegen genoemde[slachtoffer];
4.
op 19 juli 2003 te Dordrecht, zich met geweld heeft verzet tegen de opsporingsambtenaren [slachtoffer] en [slachtoffer], werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig zijn lichaam te draaien en schoppende bewegingen te maken in de richting van genoemde [slachtoffer] en[slachtoffer].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. en 2.:
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT,
meermalen gepleegd
3.
BELAGING
4.
WEDERSPANNIGHEID,
meermalen gepleegd
6. De strafbaarheid van de verdachte
Voor wat betreft de beantwoording van de vraag of en in hoeverre verdachte strafbaar is te achten voor de thans wettig en overtuigend bewezen strafbare feiten, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft, ten einde zich te laten adviseren over de persoon van verdachte en diens omstandigheden, psychiater [naam] en psycholoog [naam], verzocht hierover rapport uit te brengen.
Het rapport van psychiater [naam psychiater] d.d. 10 november 2003, aangevuld met zijn brief d.d. 13 januari 2004, houdt – kort gezegd – in dat naar zijn oordeel betrokkene ten tijde van de ten laste gelegde feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Aangezien die gebrekkige ontwikkeling onder meer tot uitdrukking komt in gebreken in de gewetensfuncties, het normbesef en de empatische vermogens, alsmede in impulsieve agressie, kunnen de ten laste gelegde feiten, indien en voor zover bewezen, verdachte naar het oordeel van de rapporteur in verminderde mate worden toegerekend. Daarbij is, aldus psychiater [naam psychiater], in aanmerking genomen de omstandigheid dat betrokkene de gebreken ten gevolge van zijn persoonlijkheidsstoornis door langdurige behandeling deels heeft kunnen compenseren en corrigeren.
Het rapport van psycholoog[naam psycholoog] d.d. 12 december 2003 houdt onder meer in – zakelijk weergegeven -:
Betrokkene heeft slechts ten dele aan het onderzoek willen meewerken. Dit heeft ertoe geleid dat het onderzoek (slechts) beperkte gegevens heeft opgeleverd ten aanzien van verdachtes functioneren en dat de huidige ernst van zijn stoornis daardoor moeilijk is in te schatten. Er is bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens geconstateerd in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Met name is daarbij sprake van een beperkte gewetensvorming, impulsiviteit en prikkelbaarheid en agressiviteit. Er wordt bij betrokkene nog steeds een antisociale persoonlijkheidsstoornis gediagnosticeerd. Het laat zich echter aanzien dat betrokkene, hoewel nog steeds impulsief en snel prikkelbaar, zijn impulsen momenteel enigszins weet te beheersen. Op grond hiervan dient betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te worden geacht voor de hem ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat een multidisciplinaire rapportage, te weten observatie in het Pieter Baan Centrum, noodzakelijk is om een gedegen en volledig beeld te krijgen omtrent de kans op recidive en noodzaak van een terbeschikkingstelling. Dit mede gezien het feit dat verdachte bij arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage d.d. 14 oktober 1994 de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd, welke opname in mei 2002 is beëindigd, alsmede gezien het feit dat nadien sedert kort na die beëindiging alweer een reeks van soortgelijke feiten zich hebben voorgedaan.
Op 16 juli 2004 heeft het Pieter Baan Centrum, in de persoon van [naam psychiater], psychiater en [naam psycholoog], psycholoog, een rapportage omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht.
De beide deskundigen hebben vastgesteld dat er bij betrokkene onmiskenbaar sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis die vooral narcistisch bepaald is. Aanwezig is een gebrekkige frustratietolerantie en een ontoereikende impulscontrole, een lacunair, inconsistent en onvoldoende geïnternaliseerd geweten, een hoog streefniveau, een gebrek aan empathie en een laag, gemakkelijk krenkbaar zelfgevoel dat meestentijds wordt overschreeuwd. Wanneer betrokkene wordt geconfronteerd met autoritair optreden zal het bij hem, gelet op zijn persoonlijkheidsstoornis en gebrekkige impulscontrole, gemakkelijker dan bij anderen kunnen komen tot agressieve uitingen en handelingen. Weliswaar heeft betrokkene geleerd beter dan voorheen met opkomende agressieve gevoelens om te gaan, maar de nieuw geleerde vaardigheden zijn nog onvoldoende gemaakt tot iets van betrokkene zelf. Het blijft een wankel en breekbaar evenwicht. Voor de ten laste gelegde feiten kan betrokkene dan ook in (enigszins) verminderde mate toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
6.1 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de duiding van de persoonlijkheid van de verdachte en de gebreken daarin in de diverse rapportages van de deskundigen in hoge mate overeenstemt. Er is sprake van een antisociale persoonlijkheidsproblematiek die vooral narcistisch bepaald is. Kenmerken daarvan zijn: ontbreken van gevoel van schuld, geen empathie voor wat betrokkene anderen aandoet, ernstige lacunes in zijn gewetensfuncties, snel geneigd tot afhaken, gebrekkige impulscontrole, gemakkelijk krenkbaar en agressief. Deze duiding van verdachtes persoonlijkheid en de gebreken daarin komt overeen met die welke is vastgesteld door psychiater [naam psychiater] en psycholoog [naam psycholoog], bij hun advisering inzake de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging die in 1994 aan verdachte werd opgelegd.
Op grond van het hiervoor overwogene en mede gelet op hetgeen daarvan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat er redenen zijn de conclusies van de deskundigen ter zake van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over te nemen. De rechtbank maakt deze conclusies tot de hare, waaruit volgt dat verdachte voor de thans bewezen verklaarde feiten (enigszins) verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Er zijn overigens geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De feiten in verband waarmee verdachte in 1994 de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd kreeg, betroffen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling (meermalen gepleegd) en poging doodslag.
Vanaf het moment dat verdachte de TBS-kliniek heeft verlaten – mei 2002 – is hij voor de navolgende feiten veroordeeld:
1. drie maanden gevangenisstraf ter zake van bedreiging met zware mishandeling (rechtbank te Dordrecht, 10 oktober 2002);
2. drie maanden gevangenisstraf wegens poging tot zware mishandeling (rechtbank te Dordrecht, 25 februari 2003);
3. zes weken voorwaardelijke gevangenisstraf ter zake van vernieling van de deur van de woning van verdachtes ex vriendin (gerechtshof ’s-Gravenhage, 16 mei 2003);
4. twee weken gevangenisstraf ter zake van wederspannigheid en het voorhanden hebben van een nepwapen (gerechtshof ’s-Gravenhage, 14 november 2003).
Thans is wettig en overtuigend bewezen verklaard dat verdachte zich (wederom) heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (meermalen gepleegd), aan belaging van zijn ex vriendin en (wederom) aan wederspannigheid (meermalen gepleegd). Verdachte heeft degenen die hij heeft bedreigd veel angst aangejaagd. Het gebeurde heeft een enorme impact op hun leven gehad. De belaging door verdachte van zijn ex vriendin gedurende een periode van ruim zes maanden heeft haar stevig aangegrepen en heeft gezorgd voor steeds weerkerende gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid. Dit werd nog eens onderstreept toen verdachte de voordeur van de woning van zijn ex vriendin vernielde.
De rechtbank acht deze feiten zo ernstig dat daarop slechts met een vrijheidsbenemende straf van geruime duur kan worden gereageerd. De eis van de officier van justitie doet daaraan onvoldoende recht. De rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden meer passend en geboden en zal deze straf derhalve opleggen.
Voor wat betreft het beantwoorden van de vraag omtrent recidive en de noodzaak van een terbeschikkingstelling, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de voorgaande opsomming van veroordelingen van verdachte volgt dat het risico dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt kennelijk groot is. In 1994 kwam psychiater [naam psychiater] reeds tot de conclusie dat de kans op recidive 100 % is. Psycholoog [naam psycholoog] sprak in zijn rapportage bij die gelegenheid van een zeer ernstig recidiverisico. Psychiater [naam psychiater] heeft geconstateerd dat de kans op herhaling als verhoogd moet worden beschouwd en psycholoog[naam psycholoog] acht de kans groot dat verdachte in de toekomst opnieuw een strafbaar feit zal plegen. Ook psychiater [naam psychiater] en psycholoog[naam psycholoog], van het Pieter Baan Centrum, schatten de recidivekans als hoog in.
Psychiater [naam psychiater] komt op grond van zijn bevindingen tot de conclusie dat, in geval de ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard, op grond van het verhoogde riciso van recidive de maatregel van TBS met dwangverpleging kan worden overwogen. Hij acht het niet waarschijnlijk dat de herhalingskans op langere termijn, substantieel (verder) kan worden verlaagd door behandeling, daar betrokkene na langdurige behandeling tijdens een eerdere TBS al als uitbehandeld werd beoordeeld.
Psycholoog[naam psycholoog] heeft erop gewezen dat het erop lijkt dat betrokkene zijn impulsen momenteel enigszins weet te beheersen. Zijn persoonlijkheidsstoornis is echter moeilijk te behandelen. De kans op verder behandelingsresultaat wordt door hem als klein ingeschat. Mede op grond daarvan heeft hij geen TBS met dwangverpleging geadviseerd.
Psychiater [naam psychiater] en psycholoog[naam psycholoog], van het Pieter Baan Centrum, hebben aangegeven dat betrokkene geleerd heeft beter dan voorheen met opkomende agressieve gevoelens om te gaan. Alhoewel het een wankel en breekbaar evenwicht blijft, schatten zij de kans op recidive als hoog in, maar de kans op escalatie als laag. Een en ander rechtvaardigt volgens hen niet het opleggen van de maatregel TBS. Wel acht men een behandeling van betrokkene geboden.
De rechtbank overweegt dat de feiten die verdachte ná zijn verblijf in de TBS-kliniek heeft gepleegd niet wezenlijk anders van aard zijn dan de feiten waarvoor verdachte toentertijd de maatregel van TBS met dwangverpleging opgelegd kreeg. Er is sprake van verbaal geweld met bedreigingen die levensbedreigend zijn en verdachte gebruikte beperkte vormen van fysiek geweld. Deze vormen van geweld liggen - zo blijkt uit de delictsgeschiedenis van verdachte - heel dicht bij de vormen van geweld die verdachte eerder hanteerde; er hoeft blijkbaar maar iets te gebeuren en de zaak escaleert. Daar komt bij dat de kring van slachtoffers thans groter is dan toen.
De rechtbank vermag, gelet op het door alle deskundigen benadrukte hoge recidiverisico, de aard van verdachtes persoonlijkheid en de gebreken daarin, dan ook niet in te zien op grond waarvan de kans op escalatie thans als laag kan worden beschouwd. Zeker niet nu buiten twijfel is dat de persoonlijkheidsstoornis van verdachte moeilijk (verder) te behandelen valt en - voor zover verdachte beter geleerd zou hebben met opkomende agressieve gevoelens om te gaan - er desalniettemin sprake is van een wankel en breekbaar evenwicht op dat vlak. Dit gegeven, gecombineerd met het als hoog geschatte risico van recidive, kan naar het oordeel van de rechtbank tot geen andere conclusie leiden dan dat verdachte nog steeds een gevaar oplevert voor anderen. Daaruit volgt dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vorderen dat verdachte andermaal tot een terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden veroordeeld.
Voor wat betreft de (verdere) behandelbaarheid van verdachte merkt de rechtbank op dat de geraadpleegde deskundigen het er over eens zijn dat (verdere) behandeling van verdachte niet of nauwelijks tot resultaat zal leiden. Verdachte werd overigens al eerder als uitbehandeld beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat het enkele (nagenoeg) uitbehandeld zijn van een verdachte geen rechtvaardiging kan vormen voor beëindiging van de terbeschikkingstelling, noch voor het niet opnieuw opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. Evenmin kunnen weerstand en verzet van een verdachte tegen het (onderzoek naar) opleggen van deze maatregel redenen zijn de maatregel niet op te leggen. Wel kan het gegeven dat een verdachte als (vrijwel) uitbehandeld moet worden beschouwd bij het opnieuw opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging leiden tot een beperkte behandelingsperiode. Als op een gegeven moment moet worden vastgesteld dat verdere behandeling geen merkbaar resultaat heeft gehad en het riciso van recidive onverminderd hoog is, zal de situatie van ‘no cure but control’ zich kunnen voordoen en zal het verblijf van verdachte in de instelling daarop moeten worden afgestemd.
7.2 De overige beslissingen
7.2.1 De vordering van de benadeelde partij
De rechtbank acht de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk in de vordering, omdat niet voldoende vaststaat, met name uit de door benadeelde partij overgelegde producties, dat de geclaimde schade rechtstreeks is toegebracht door het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf of maatregel is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 37a, 37b, 57, 180, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5. ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN VIJFTIEN MAANDEN,
bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
GELAST DAT DE VERDACHTE TER BESCHIKKING WORDT GESTELD;
BEVEELT DAT DE TER BESCHIKKING GESTELDE VAN OVERHEIDSWEGE WORDT VERPLEEGD;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten gemaakt door de verdachte ten behoeve van de vordering tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mrs. H.W. Bezemer en I.M.A. de Graaf, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 augustus 2004.