
Jurisprudentie
AQ8741
Datum uitspraak2004-09-01
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404582/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404582/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 18 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Zoetermeer, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 februari 2002, het bestemmingsplan "Dwarstocht" vastgesteld.
Uitspraak
200404582/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Zoetermeer, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 februari 2002, het bestemmingsplan "Dwarstocht" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 oktober 2002, kenmerk DRM/ARB/02/958A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 20 augustus 2003 (no. 200205656/1) heeft de Afdeling dit besluit gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 maart 2004, kenmerk DRM/ARB/04/1521A, voorzover nodig, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 3 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 juli 2004.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. B. Meijer, advocaat te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Piccardt, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is Pallethandel Zoetermeer B.V., vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan heeft betrekking op het bedrijventerrein Dwarstocht en voorziet in het beëindigen van de huidige zware en milieuhinderlijke bedrijvigheid ten behoeve van representatieve bedrijven in categorie 1 en 2, alsmede zelfstandige kantoren.
2.3. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden en distributiecentrum (Bd)” wat betreft het perceel Galvanistraat 32. Zij voeren hiertoe aan dat Pallethandel de gronden onbebouwd huurt, dat in de huurovereenkomst is overeengekomen dat Pallethandel bij het beëindigen van de huurovereenkomst geen aanspraak zou kunnen maken op schadevergoeding, dat Pallethandel ermee bekend was dat de gemeente het bedrijf ter plaatse niet wenselijk achtte in verband met de voorgenomen ontwikkeling van de nabijgelegen woonwijk Oosterheem en dat de gemeente zich contractueel heeft gebonden aan de uitbreiding van Miss Etam op de bestreden gronden. Onder deze omstandigheden menen appellanten dat voor hen geen verplichting bestaat een alternatieve locatie aan te bieden aan Pallethandel dan wel schadevergoeding te betalen. Voorts menen zij dat inpassen van Pallethandel op het bedrijventerrein niet aan de orde is, zodat hier ook geen onderzoek naar is gedaan. Bovendien stellen appellanten dat zij wel degelijk alternatieve locaties hebben aangeboden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 1997, Gst. 1999, 7094, 5, (bijgevoegd) voeren zij verder aan dat beëindiging van de bedrijfsvoering van Pallethandel binnen de planperiode voldoende aannemelijk is, zodat het bedrijf terecht onder het overgangsrecht is gebracht.
2.4. Verweerder heeft het plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden en distributiecentrum (Bd)” wat betreft het perceel Galvanistraat 32 in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft daaraan goedkeuring onthouden. Hij stelt hiertoe dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen zicht was op een minnelijke overeenstemming tussen partijen, geen concrete alternatieven voor verplaatsing van Pallethandel zijn aangeboden en door de gemeente geen onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden Pallethandel te handhaven. Hij meent dat op basis van de informatie van de zijde van de gemeente niet zonder meer kan worden aangenomen dat Pallethandel moet wijken ten behoeve van onder andere een distributiecentrum.
2.5. In haar uitspraak van 20 augustus 2003, no. 200205656/1, heeft de Afdeling als volgt overwogen:
”(…) Ten aanzien van Pallethandel overweegt de Afdeling dat blijkens de stukken de gemeente Zoetermeer, eigenaar van de gronden waarop het bedrijf is gevestigd, de huurovereenkomsten met Pallethandel heeft opgezegd. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het college van burgemeester en wethouders voorts verklaard dat inmiddels een ontruimingsprocedure is gestart. Vast is komen te staan dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheid om het bedrijf, dat behoort tot de categorie 3 als bedoeld in de VNG-brochure, te handhaven op het bedrijventerrein. Evenmin is gebleken dat concrete alternatieven zijn aangeboden voor verplaatsing. Gelet op de categorieaanduiding en de korte termijn waarop het bedrijf zou moeten wijken, is de Afdeling van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met het instemmen met de door het college uitgesproken verwachting dat binnen een redelijke termijn een oplossing kan worden gevonden. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van appellanten sub 1 is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd voorzover het het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden en distributiecentrum (Bd)" betreft dat ziet op het perceel Galvanistraat 32. (…)”.
2.5.1. De Afdeling stelt voorop dat het bestreden besluit strekt tot heroverweging met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2003, no. 200205656/1. Alvorens verweerder tot het bestreden besluit is gekomen, heeft hij bij brief van 11 november 2003 aan het college van burgemeester en wethouders gevraagd of inmiddels een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden om het bedrijf te handhaven op het bedrijventerrein, of concrete alternatieven zijn aangeboden voor verplaatsing en hoe de huidige van stand van zaken is.
De Afdeling overweegt dat uit de stukken, waaronder de brief van 17 november 2003 van het college van burgemeester en wethouders in reactie op de brief van verweerder van 11 november 2003, en het verhandelde ter zitting blijkt dat van de zijde van de gemeente na de uitspraak van 20 augustus 2003, no. 200205656/1, geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheid om Pallethandel te handhaven op het bedrijventerrein. Evenmin is van gemeentewege omtrent de inpasbaarheid informatie overgelegd aan verweerder. Voorts zijn na voornoemde uitspraak van gemeentewege geen concrete alternatieven aangeboden voor verplaatsing. De Afdeling overweegt verder dat de door appellanten aangevoerde omstandigheden het overwogene in 2.5. niet ontkrachten.
2.5.2. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit is genomen met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2003, no. 200205656/1, en dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004.
317-409.