Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8733

Datum uitspraak2004-09-01
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200403160/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 februari 2004, kenmerk 551311, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor loonbedrijf met onderhouds- en constructiewerkplaats, op- en overslag van zand, schelpen en bouw- en sloopafval, alsmede het bewerken van de steenfractie uit bouw- en sloopafval op het perceel [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 15 maart 2004 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200403160/1. Datum uitspraak: 1 september 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 24 februari 2004, kenmerk 551311, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor loonbedrijf met onderhouds- en constructiewerkplaats, op- en overslag van zand, schelpen en bouw- en sloopafval, alsmede het bewerken van de steenfractie uit bouw- en sloopafval op het perceel [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 15 maart 2004 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 3 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door I. Wulffelé en ing. F. Vos, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Tevens is namens vergunninghoudster H.F. Sinnema, gemachtigde, daar als partij gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Verweerder heeft gesteld dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk is.    Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door: a.    degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b.    de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c.    degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; d.    belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.    Appellant heeft geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing.    De Afdeling stelt op grond van de stukken vast dat verweerder het ontwerpbesluit vanaf 13 oktober 2003 ter inzage heeft gelegd en hiervan kennis heeft gegeven in de Staatscourant en in een plaatselijke krant. Tevens heeft verweerder een niet op naam gestelde kennisgeving verspreid en een kennisgeving aan het gemeentehuis aangeplakt. Hiermee is voldaan aan het bepaalde in artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.    De omstandigheid dat het tegenover de onderhavige inrichting gelegen pand [locatie 2] ten tijde van de terinzagelegging nog door appellant gekocht moest worden, is geen grond om het niet inbrengen van bedenkingen door appellant verschoonbaar te achten. Temeer nu niet gebleken is dat appellant getracht heeft zich van de vergunningsituatie op de hoogte te stellen. Het niet kennis nemen van wel binnen bereik aanwezige informatie is een omstandigheid die appellant persoonlijk betreft en voor zijn rekening komt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat appellant, daargelaten of hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen dat hij geen bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is. 2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Brink    w.g. Klap Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004 315.