Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8610

Datum uitspraak2004-07-07
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers03/03512
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gemeente vernietigt na een naamwisseling van X Y Nederland BV een WOZ-beschikkking op de oude naam (X Nederland BV) en vervangt die 2 maanden later door eenzelfde WOZ-beschikking ten name van X Y Nederland BV. In de tussentijd legt de gemeente OZB-aanslagen op. Het Hof laat deze in stand op grond van art. 220d, vierde lid, Gemeentewet, de zgn. vangnetbepaling.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Zeventiende Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van de besloten vennootschap X Y Nederland B.V. (thans: de naamloze vennootschap X N.V.) te Z, belanghebbende tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Utrecht, verweerder. 1. Loop van het geding 1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 10 september 2003, ingediend door mr. A (B Belastingen Lokale Overheden en Milieuheffingen) te Q als gemachtigde (hierna: de gemachtigde). Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 19 augustus 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen (gebruikersbelasting) voor de jaren 2002 en 2003. Beide aanslagen zijn berekend naar een heffingsgrondslag van € 54.448.000. 1.2. Na bezwaar tegen de aanslagen zijn deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging van de aanslagen. 1.4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert daarin tot ongegrond verklaren van het beroep. 1.5. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft een conclusie van dupliek ingezonden. 1.6. Ter zitting van 23 juni 2004 zijn verschenen de gemachtigde, tot bijstand vergezeld van mr. C, mr. D en drs. E, en namens verweerder mr. F en mr. G, tot bijstand vergezeld van H. De gemachtigde heeft vóór en tijdens de zitting een pleitnota overgelegd en heeft deze ter zitting voorgedragen. Verweerder heeft tijdens de zitting een pleitnota overgelegd en heeft deze ter zitting voorgedragen. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende is op 1 januari 2002 en op 1 januari 2003 gebruiker van de onroerende zaak i-laan 1 te Z. 2.2. Ter zake van de onder 2.1 genoemde onroerende zaak is ten name van X Nederland B.V. een beschikking in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 30 juni 2002 genomen, waarin de waarde van de onroerende zaak voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 is vastgesteld op € 54.448.000. Tegen deze beschikking is bezwaar gemaakt, omdat naar aanleiding van een fusie de naam van belanghebbende in december 2000 was gewijzigd in X Y Nederland B.V. en de beschikking derhalve op een onjuiste naam was gesteld. Op 28 januari 2003 is de beschikking op grond van de onjuiste tenaamstelling vernietigd. 2.3. De in geschil zijnde aanslagen onroerende zaakbelastingen (gebruikersbelasting) voor de jaren 2002 en 2003 (hierna: de aanslagen) zijn beide opgelegd met dagtekening 28 februari 2003 naar een heffingsgrondslag van € 54.448.000. 2.4. Met dagtekening 31 maart 2003 is de waarde van de onroerende zaak bij een beschikking op naam van belanghebbende in de zin van de Wet WOZ voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op € 54.448.000. Na bezwaar tegen deze beschikking is de vastgestelde waarde verminderd tot € 52.080.996. Inmiddels staat die waarde onherroepelijk vast. 3. Geschil In geschil is of de aanslagen met gebruikmaking van artikel 220d, vierde lid van de Gemeentewet mochten worden opgelegd, hetgeen verweerder stelt en belanghebbende betwist. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. 4.2. Ter zitting heeft de gemachtigde mede naar aanleiding van vragen van het lid van de Belastingkamer nog het volgende naar voren gebracht: De eerste beschikking had geen rechtskracht. Bij de tweede beschikking werd ik bij de zaak betrokken en hebben we met de gemeente over de waarde gediscussieerd. De aanslagen zijn in strijd met de Wet opgelegd, het gaat dus om een rechtsvraag. Alleen in uitzonderingssituaties kan een onroerende-zaakbelastingenaanslag worden opgelegd vóórdat de WOZ-beschikking is genomen. Het bedrag van de aanslagen ad circa € 200.000 is betaald. Stel dat de conclusie is dat de aanslagen moeten worden vernietigd, dan zal verweerder weliswaar opnieuw de aanslagen opleggen doch ik zal daartegen wederom bezwaar maken. Het opleggen van dergelijke tweede primitieve aanslagen is mijns inziens namelijk niet toegestaan. Formele fouten kunnen nu eenmaal tot (definitieve) vernietiging van aanslagen leiden. Ons worden soms ook formele fouten aangerekend. Mijns inziens schend ik daarmee geen maatschappelijke verantwoordelijkheid. De naamswijziging na de fusie heeft zich vermoedelijk circa 28 december 2000 voorgedaan en is naar ik aanneem ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. We hebben de wijziging niet doorgegeven aan verweerder, daar moet verweerder zelf maar achterkomen. Verweerder heeft ook meerdere ingangen om naamswijzigingen na te gaan. Ik heb de meest recente naamswijziging van belanghebbende van 16 april 2004 niet aan verweerder doorgegeven maar wel aan het Hof, omdat ik geen onduidelijkheid wilde. 4.3. Verweerder heeft ter zitting mede naar aanleiding van vragen van het lid van de Belastingkamer nog het volgende opgemerkt: Er is in casu gekozen voor gespreide oplegging van de aanslagen onroerende-zaakbelastingen. Eerst zijn de aanslagen voor 2002 en 2003 opgelegd, daarna de aanslag voor 2001, tezamen met de (nieuwe) WOZ-beschikking. De WOZ-waarde was wel al bekend bij belanghebbende. De nieuwe WOZ-beschikking staat inmiddels definitief vast. Ik ga niet uit eigener beweging de aanslagen vernietigen en nieuwe opleggen, gelet op het standpunt van de gemachtigde over tweede primitieve aanslagen. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Een besluit, waaronder begrepen een beschikking, treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Een beschikking in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) wordt bekendgemaakt door toezending aan de gebruiker of eigenaar van de onroerende zaak (artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 24, derde lid van de Wet WOZ). Vaststaat dat op het moment van opleggen van de aanslagen de eerste WOZ-beschikking was vernietigd in verband met een onjuiste tenaamstelling en de nieuwe WOZ-beschikking nog niet aan belanghebbende of aan zijn gemachtigde was toegezonden. Hieruit volgt dat op het moment van opleggen van de aanslagen de waarde van de woning niet was vastgesteld in de zin van de Wet WOZ. 5.2. Belanghebbende stelt dat het verweerder niet vrij stond de aanslagen op te leggen zonder dat de WOZ-waarde van de woning was vastgesteld. In verband hiermee is van belang dat de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ vastgestelde waarde is (artikel 220c van de Gemeentewet). Volgens artikel 220d, vierde lid van de Gemeentewet (tekst voor het jaar 2001) wordt echter indien voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld de heffingsmaatstaf bepaald met overeenkomstige toepassing van de in dat lid genoemde bepalingen van de Wet WOZ. 5.3. De parlementaire geschiedenis van artikel 220d van de Gemeentewet, Memorie van toelichting (kamerstukken 25 037, nr. 3) bevat de volgende passages. “Voor het geval, om welke reden dan ook, voor een onroerende zaak niet of tijdig een waarde is vastgesteld op de voet van de Wet WOZ, stellen wij voor in de Gemeentewet een zogenoemde vangnetbepaling op te nemen. (…) Op grond van deze regeling kan B en W als heffingsinstantie een aanslag OZB opleggen voor het uitzonderlijke geval dat er geen WOZ-beschikking aanwezig is. Een WOZ-beschikking zou bij voorbeeld niet (meer) aanwezig kunnen zijn in een geval waarin een WOZ-beschikking na een WOZ-procedure door de rechter is vernietigd vanwege een fout in de objectafbakening. Om in dergelijke gevallen toch een aanslag te kunnen opleggen voor het juiste object kan B en W spoedshalve - omdat bijvoorbeeld de termijn voor het opleggen van de aanslag OZB dreigt te verstrijken - een aanslag OZB opleggen zonder eerst een WOZ-beschikking te hoeven nemen. Alsdan kan binnen de wettelijke termijn een aanslag OZB worden opgelegd voor het belastingobject zoals dat door belanghebbende wordt geduid. Ook zou door een administratieve omissie een WOZ-beschikking achterwege kunnen zijn gebleven. In dat geval ligt het voor de hand om alsnog een WOZ-beschikking te nemen, doch de noodzaak kan bestaan om in een dergelijk geval gelijk een aanslag op te leggen.” 5.4. Uit voornoemde passages maakt het Hof op dat bij de invoering van artikel 220d, vierde lid van de Gemeentewet is gedoeld op situaties waarin - ongeacht de reden - geen WOZ-beschikking is genomen en een bepaalde noodzaak aanwezig is om niet eerst de WOZ-beschikking te nemen maar direct de aanslag onroerende-zaakbelastingen op te leggen. Het staat een gemeente derhalve niet vrij om zonder rechtvaardigingsgrond ervoor te kiezen een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen op te leggen en niet eerst de waarde van de desbetreffende onroerende zaak vast te stellen door middel van een beschikking in de zin van de Wet WOZ. 5.5. Uit de stukken en het ter zitting verhandelde maakt het Hof op dat de eerste voor de onroerende zaak opgelegde WOZ-beschikking ter zake van de onroerende zaak slechts op formele gronden en op verzoek van belanghebbende, als rechtsopvolger van degene op wiens naam die beschikking was gesteld, is vernietigd, dat belanghebbende de naamswijziging niet had doorgegeven aan verweerder, dat dergelijke naamswijzigingen kennelijk vaker voorkomen bij belanghebbende en belanghebbende die niet pleegt door te geven aan verweerder en dat belanghebbende op de datum waarop de aanslagen werden opgelegd ten gevolge van de eerste, vernietigde WOZ-beschikking reeds bekend was met de vast te stellen WOZ-waarde. 5.6. Op grond van de onder 5.5 genoemde omstandigheden en de wetsgeschiedenis zoals weergegeven onder 5.3 oordeelt het Hof dat het in deze situatie mogelijk was de aanslagen op te leggen met gebruikmaking van artikel 220d, vierde lid, van de Gemeentewet. 5.7. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat zij als oogmerk heeft het bedrag dat inmiddels betaald is aan onroerende-zaakbelastingen over 2002 en 2003 terug te krijgen en niet nogmaals te voldoen met een beroep op de onmogelijkheid van het opleggen van tweede primitieve aanslagen. Het Hof oordeelt in dit verband dat het niet juist zou zijn de aanslagen te vernietigen omdat artikel 220d, vierde lid van de Gemeentewet niet kan worden toegepast. Immers, juist bij vernietiging van de aanslagen zou de uitzonderlijke mogelijkheid kunnen ontstaan dat de heffing van de onroerende-zaakbelastingen voor de jaren 2002 en 2003 ten name van belanghebbende daardoor rechtens onmogelijk wordt. 5.7. Nu vaststaat dat de WOZ-waarde is verminderd tot € 52.080.996, dienen de aanslagen te worden verminderd tot aanslagen berekend naar deze heffingsgrondslag. Het beroep is in zoverre gegrond. 6. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien gesteld noch gebleken is dat andere in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht vermelde kosten zijn gemaakt dan de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zal het Hof de veroordeling tot die kosten beperken. Het bedrag wordt als volgt vastgesteld: 2,5 punten (proceshandelingen) * € 322 * 0,5 (gewicht van de zaak) = € 402,50. 7. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond, - vernietigt de uitspraken van verweerder, - vermindert de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor de jaren 2002 en 2003 tot aanslagen berekend naar een heffingsgrondslag van € 52.080.996, - gelast de gemeente Utrecht het gestorte griffierecht ad € 232 aan belanghebbende te vergoeden en - veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 402,50. De uitspraak is vastgesteld op 7 juli 2004 door mr. Slijpen, lid van de Belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: - Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). - Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. - Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.