
Jurisprudentie
AQ8462
Datum uitspraak2004-08-30
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers63867 / KG ZA 04-204
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers63867 / KG ZA 04-204
Statusgepubliceerd
Indicatie
Betrokkene is niet handelingsonbekwaam is zodat zij in beginsel vrijelijk over haar tegoeden bij de bank kan beschikken. Dit neemt evenwel niet weg, dat de bank bij het uitvoeren van opdrachten van betrokkene de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen en daarbij naar beste vermogen met de belangen van betrokkene rekening dient te houden.
Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting is voldoende aannemelijk geworden, dat betrokkene niet bij voortduring de reikwijdte van haar handelingen overziet en dat zij zeer gemakkelijk is te beïnvloeden. Tevens is sprake van tegengestelde belangen tussen betrokkene en haar broer met betrekking tot de gepretendeerde eigendom van het tegoed op de bankrekening.
Spoedeisend belang bij vordering tot overboeking van het tegoed onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Vordering op deze gronden afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
SECTOR CIVIEL
VOORZIENINGENRECHTER
kort gedingnummer: 63867 / KG ZA 04-204
vonnis van : 30 augustus 2004
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres bij dagvaarding van 4 augustus 2004,
procureur: mr. M. van Kan,
tegen:
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid COÖPERATIEVE RABOBANK APELDOORN U.A.,
statutair gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat: mr. W.J.B. Witte te Utrecht.
Partijen worden hierna mede [eiseres] en de Rabobank genoemd.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[eiseres] heeft onder overlegging van producties de Rabobank gedagvaard tegen de openbare zitting van 23 augustus 2004.
Ter zitting heeft de Rabobank onder overlegging van producties geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
Partijen hebben hun standpunten - de Rabobank aan de hand van een pleitnota - mondeling toegelicht, waarna zij vonnis hebben gevraagd.
2. VASTSTAANDE FEITEN
De volgende feiten zullen in dit kort geding als tussen partijen voorlopig vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen, voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.1 In 1975 is door [eiseres] een rekening geopend bij de Rabobank onder nummer [bankrekeningnummer] (hierna mede: [bankrekeningnummer]).
2.2 Op 22 maart 1979 heeft [eiseres] haar broer [broer eiseres], hierna mede: de broer, volmacht gegeven om – voor zover hier van belang - voor en namens haarzelf van de rekening-courant nr. [bankrekeningnummer]:
1. ten laste van de door haar aangehouden rekening gelden op te nemen;
2. ten laste van die rekening opdrachten tot betaling of overschrijvingen te geven;
3. ten gunste van die rekening gelden te storten.
2.3 Bij beschikking van 5 april 2001 heeft deze rechtbank het verzoek van de broer om [eiseres] onder curatele te stellen, met benoeming van hem tot curator, afgewezen en heeft de rechtbank een bewind ingesteld over alle goederen die aan [eiseres] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, met benoeming van de Stichting Patiënten Belangen de Wellen, nadien genaamd de Stichting Hohenheim, tot bewindvoerder.
2.4 Bij beschikking van 22 januari 2002 is de beschikking van de rechtbank door het Gerechtshof te Arnhem bekrachtigd.
2.5 Op 12 februari 2002 is door de Stichting Hohenheim in haar hoedanigheid van bewindvoerder bij de Rabobank ten behoeve van [eiseres] een rekening geopend onder nummer [bankrekeningnummer-2] (hierna mede: [bankrekeningnummer-2]).
2.6 Bij beschikking van 18 juni 2003 heeft de kantonrechter te Apeldoorn op verzoek van de broer het bewind over de goederen van [eiseres] opgeheven. Daartoe heeft de kantonrechter – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“(...)
Aan de betreffende maatregel kon/kan hoe dan ook geen inhoud worden gegeven.
(...)
Feit is en blijft dat de in het geding zijnde maatregel hoe dan ook niet werkt. Integendeel lijkt het er zo langzamerhand op dat het voortbestaan van de onderhavige maatregel slechts contraproductief uitwerkt voor betrokkene.
Dit zo zijnde dient de onderbewindstelling in kwestie, hoe nodig wellicht vanuit juridisch-theoretisch perspectief, te worden opgeheven.
(...)”.
2.7 De broer heeft begin dit jaar aan de Rabobank verzocht om alle tegoeden op de beide bankrekeningen van [eiseres] aan hem ter beschikking te stellen, aan welk verzoek de Rabobank geen gevolg heeft gegeven.
2.8 Bij brief van 1 maart 2004 heeft de Rabobank aan de broer – voor zover hier van belang – het volgende bericht:
“(...)
Naar aanleiding van uw verzoek en gesprekken met u, mevrouw [eiseres] en de heer [naam a] zijn de stukken met betrekking tot het instellen en intrekken van de bewindvoering door ons beoordeeld.
De bewindvoering is naar onze mening opgeheven omdat het ingestelde bewind contraproductief werkte, niet omdat mevrouw [eiseres] weer handelingsbekwaam wordt geacht. Daarbij in acht genomen de wijze waarop mevrouw [eiseres] deelnam aan het gesprek met de heer [naam b] bevestigt ons dat zij niet in staat is haar wil te bepalen.
Vanuit haar zorgplicht wordt van de Rabobank verwacht dat zij de belangen van haar rekeninghouders behartigt. Doen wij dit niet, dan zijn wij financieel aansprakelijk te stellen.
Bovenstaande in acht genomen, staan wij opnames van het rekeningnummer [bankrekeningnummer-2] van mevrouw [eiseres] niet toe, totdat er duidelijkheid rondom de handelingsbekwaamheid van mevrouw [eiseres] is verkregen of totdat er een nieuwe bewindvoerder is aangesteld. Van rekeningnummer [bankrekeningnummer] kunnen opnames voor het levensonderhoud voor mevrouw [eiseres] tot een bedrag van € 750,-- per maand via de Geldautomaat worden verricht.
(...)”.
2.9 Aan de sommatie van de broer van 8 maart 2004 en de sommatie van mr. Van Kan van 9 juni 2004 heeft de Rabobank geen gevolg gegeven.
2.10 Het huidige saldo op rekening [bankrekeningnummer] bedraagt + € 2.100,-- en dat op rekening [bankrekeningnummer-2] + € 35.000,--.
2.11 Op de contractuele relatie tussen partijen zijn de door de Rabobank gehanteerde Algemene Bankvoorwaarden van toepassing. Artikel 2 van deze voorwaarden luidt:
“De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden, met dien verstande dat zij niet gehouden is gebruik te maken van haar bekende, niet openbare, informatie, waaronder koersgevoelige informatie.”
2.12 [eiseres] en haar broer voeren een gezamenlijke huishouding.
3. DE VORDERING, DE GRONDEN EN HET VERWEER
3.1 [eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de Rabobank zal veroordelen om de aan [eiseres] toekomende tegoeden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2003, althans vanaf zodanige datum als de rechtbank in goede justitie juist zal achten, af te geven via storting/overmaking op Postbankrekening [rekeningnummer] ten name van [broer eiseres] te Apeldoorn, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor elke dag of deel van een dag dat de Rabobank na de datum van uitspraak van dit vonnis nalatig zal blijven aan die veroordeling te voldoen, en de Rabobank zal veroordelen in alle kosten van deze procedure, overeenkomstig de wet.
3.2 Aan deze vordering heeft [eiseres] tegen de achtergrond van de vaststaande feiten het volgende ten grondslag gelegd.
Door de kantonrechter te Apeldoorn is het bewind over de goederen van [eiseres] opgeheven en het komt de Rabobank niet toe haar oordeel dat niet duidelijk is of de geuite wil van [eiseres] overeenstemt met haar werkelijke wil, in de plaats te stellen van dat van de bevoegde rechter.
Ondanks aanmaning in der minne weigert de Rabobank [eiseres] over haar eigen geld te laten beschikken.
3.3 De Rabobank heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop in het hierna volgende zo nodig zal worden ingegaan.
4. DE BEOORDELING
4.1 Vooropgesteld wordt, dat [eiseres] niet handelingsonbekwaam is zodat zij in beginsel vrijelijk over haar tegoeden bij de Rabobank kan beschikken. Dit neemt evenwel niet weg, dat de Rabobank bij het uitvoeren van opdrachten van [eiseres] de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen en daarbij naar beste vermogen met de belangen van [eiseres] rekening dient te houden.
4.2 Tussen partijen staat onweersproken vast, dat de broer op 7 augustus 2000 aan deze rechtbank heeft verzocht [eiseres] onder curatele te stellen, met benoeming van hem tot curator, en dat [eiseres] zich tegen die ondercuratelestelling heeft verzet en tevens, indien de rechtbank haar desondanks onder curatele zou stellen, er bezwaar tegen heeft gemaakt dat haar broer tot curator zou worden benoemd. Tegen de afwijzende beslissing van de rechtbank heeft de broer hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Na verloop van een relatief korte periode nadat het Gerechtshof te Arnhem de beschikking van deze rechtbank had bekrachtigd, is een verzoek ingediend tot opheffing van het ingestelde bewind. Uit de beschikking tot opheffing van het bewind valt op te maken dat de kantonrechter de onderbewindstelling vanuit juridisch-theoretisch perspectief nodig achtte en deze maatregel slechts heeft opgeheven omdat deze niet werkte. Na deze opheffing van het bewind heeft de broer bij voortduring getracht de op de bankrekeningen van [eiseres] aanwezige gelden overgeschreven te krijgen op zijn eigen Postbankrekening, hoewel hij aanvankelijk slechts door [eiseres] gemachtigd was om te beschikken over de rekening met nummer [bankrekeningnummer].
4.3 Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting is voldoende aannemelijk geworden, dat [eiseres] niet bij voortduring de reikwijdte van haar handelingen overziet en dat zij zeer gemakkelijk is te beïnvloeden, hetgeen ook door de broer is bevestigd, waar hij heeft aangegeven: “Je kunt haar laten zeggen wat je haar wilt laten zeggen.”
4.4 Op grond van het vorenstaande is zonder nader onderzoek, waarvoor in kortgeding geen plaats is, onvoldoende duidelijk of de door [eiseres] gevorderde voorziening om al haar bij de Rabobank aanwezige gelden over te boeken naar de Postbankrekening van de broer en daarmee de gelden buiten haar feitelijke beschikkingsmacht te brengen in overeenstemming is met haar werkelijke wil. [eiseres] is niet ingegaan op een verzoek van de Rabobank om in een persoonlijk gesprek haar wensen te bespreken.
Dit alles klemt te meer nu ter zitting is gebleken van tegengestelde belangen. [eiseres] heeft immers aangegeven dat de gelden op de beide rekeningen in volle omvang haar toebehoren, ondanks dat haar broer heeft verklaard dat de helft van het geld hem toekomt.
Al deze omstandigheden brengen met zich dat voor het treffen van een voorlopige voorziening als door [eiseres] gevorderd, in beginsel geen plaats is. Deze afweging zou wellicht anders kunnen uitpakken indien [eiseres] een zodanig spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening dat het oordeel van de bodemrechter niet afgewacht kan worden.
4.5 Dienaangaande staat vast, dat [eiseres], zoals hiervoor onder 2.8 overwogen, maandelijks een bedrag van € 750,-- via een geldautomaat kan opnemen voor haar levensonderhoud. Voorts is door [eiseres] niet weersproken dat de Rabobank alle andere door haar verstrekte en gebruikelijke betalingsopdrachten normaal uitvoert. Door [eiseres] is niet gesteld en ook op andere wijze is niet gebleken, dat zij door deze regeling niet aan haar financiële verplichtingen zou kunnen voldoen.
Dit brengt met zich dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening.
4.6 De enkele stelling van [eiseres], dat zij voor een periode van omstreeks 6 maanden samen met haar broer naar Spanje wil vertrekken, maakt het voorgaande niet anders. Immers, zij heeft die plannen op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd en evenmin aangevoerd, dat het daarvoor nodig zou zijn om alle op de rekeningen bij de Rabobank aanwezige gelden over te laten boeken naar de Postbankrekening van de broer.
4.7 Het voorgaande brengt met zich dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen.
4.8 [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. BESLISSING
De voorzieningenrechter, recht doende in kort geding:
1. wijst de vordering van [eiseres] af;
2. veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding die, voor zover gevallen aan de zijde van de Rabobank tot op deze uitspraak worden begroot op € 241,-- wegens verschotten en € 703,-- wegens salaris procureur;
3. verklaart dit vonnis met betrekking tot de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. D. Vergunst, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2004 in tegenwoordigheid van Chr.D.W. van Meurs, griffier.