Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7948

Datum uitspraak2004-08-06
Datum gepubliceerd2004-08-27
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers04/739
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verzoek om opheffing schorsing bouwvergunning afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van nieuwe of gewijzigde feiten en/of omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot opheffing van de getroffen voorlopige voorziening van 20 juli 2004. Dat schorsing leidt tot verdere vertraging en onevenredige schade, levert geen grond op voor herbeoordeling.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Voorzieningenrechter Registratienummer: 04 / 739 WW44 W1 V UITSPRAAK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:87 AWB Op het verzoek van: Maatschap X, gevestigd te Haaksbergen, verzoekster, gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer. Belanghebbende partijen: het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haaksbergen en [betrokkenen]., allen wonende te Haaksbergen, gemachtigde: mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis. 1. De uitspraak waarop het verzoek betrekking heeft De uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 20 juli 2004. 2. De feiten en het verloop van de procedure Op 26 oktober 2000 heeft verzoekster bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haaksbergen (hierna: het college) een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning ten behoeve van het oprichten van een vleeskuikenstal en een loods op het perceel Harmoleweg, ongenummerd, te Haaksbergen, kadastraal bekend gemeente Haaksbergen, sectie M4, no. 626. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Haaksbergen”, maar het college heeft besloten medewerking te verlenen middels het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De welstandscommissie “Het Oversticht” heeft op 27 juni 2000 positief geadviseerd omtrent het bouwplan. Bij brief van 13 april 2004 hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel de benodigde verklaring van geen bezwaar afgegeven. Bij beslissing van 11 mei 2004 heeft het college met toepassing van vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO de gevraagde bouwvergunning verleend. Bij brief van 15 juni 2004, aangevuld op 23 juni 2004, is namens [betrokkenen]. (hierna: [betrokkenen]) tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Voorts is op 23 juni 2004 namens [betrokkenen] aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van de beslissing van 11 mei 2004. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 16 juli 2004. Bij uitspraak van 20 juli 2004 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 11 mei 2004 geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift. Bij verzoekschrift van 28 juli 2004 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening op te heffen. Op 2 augustus 2004 zijn namens het college, verzoekster en [betrokkenen] nadere stukken in het geding gebracht. Openbare behandeling van het verzoek om opheffing van de schorsing heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 augustus 2004 waar voor verzoekster X is verschenen, bijgestaan door mr. dr. H.H. van Steijn, kantoorgenoot van mr. F.M.J. Kobossen, voornoemd. Namens het college zijn verschenen drs. P.G.H. Vaanholt, J.A.M. Hofhuis en J. Deunk. Namens [betrokkenen] is onder meer verschenen [betrokkene], bijgestaan door mr. A.A. den Hollander, kantoorgenoot van mr. J. van Groningen, voornoemd. 3. Overwegingen Artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt het volgende: 1. De voorzieningenrechter kan, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen. 2. De artikelen 8:81, tweede, derde en vierde lid, en 8:82 tot en met 8:86 zijn van overeenkomstige toepassing. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om opheffing of wijziging eveneens worden gedaan door een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, door het bestuursorgaan of door het beroepsorgaan. 3. Indien een verzoek om opheffing of wijziging is gedaan door het bestuursorgaan of het beroepsorgaan en het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht door de griffier aan de desbetreffende rechtspersoon wordt terugbetaald. Verzoekster heeft verzocht de bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2004 uitgesproken schorsing van het besluit tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning op te heffen. Bij de beoordeling van dit verzoek dient te worden nagegaan of er, gelet op hetgeen namens verzoekster is aangevoerd, grond bestaat die voorlopige voorziening op te heffen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het systeem van de wet voortvloeit dat de in artikel 8:87 van de Awb neergelegde mogelijkheid tot wijziging of opheffing van een getroffen voorziening slechts in beeld komt, indien er sprake is van een wijziging van feiten en/of omstandigheden ná de datum waarop de voorziening is getroffen doch vóór de datum waarop op het bezwaar of beroep is beslist, dan wel van feiten en/of omstandigheden die eerst na de datum waarop de voorziening is gegeven doch vóór de datum waarop op het bezwaar of beroep is beslist, bekend zijn geworden, doch, waren zij eerder bekend geweest, wellicht niet tot het treffen van een voorziening dan wel tot het treffen van een andere voorziening hadden geleid. Aan de uitspraak van 20 juli 2004 heeft de voorzieningenrechter –kort samengevat– de overwegingen ten grondslag gelegd dat artikel 186 van het Bouwbesluit op de onderhavige vleeskuikenstal van toepassing is. Nu de vleeskuikenstal blijkens de bouwtekeningen die onderdeel uitmaken van de bouwvergunning bestaat uit twee grote stalruimten met een oppervlakte van elk ruim 1.700 m² zonder compartimentering, wordt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet voldaan aan artikel 186 van het Bouwbesluit zodat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit. De voorzieningenrechter heeft om die redenen het verzoek tot schorsing en het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen. Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar verzoek om opheffing een vuurbelastingsberekening van DLV van 23 juli 2004 overgelegd. Voorts is een brief van het college van 27 juli 2004 overgelegd waarin is aangegeven dat voor zover kan worden overzien de door DLV aangedragen cijfers kloppen en de memo van de brandweerofficier feitelijk wordt bevestigd. Ter zitting is namens verzoekster aangegeven dat de rapportage inzake de vuurbelastingsberekening is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2004. De voorzieningenrechter is van oordeel dat weliswaar sprake is van een rapport dat is opgesteld ná de datum waarop de voorziening is getroffen maar dat dit onverlet laat dat het rapport geen informatie bevat die niet reeds bij de aanvraag en de vorige voorlopige voorziening bekend was. Ter zitting is namens het college eveneens aangegeven dat de brandweer zich heeft gebaseerd op dezelfde gegevens bij het opstellen van de memo van 29 juni 2004. Derhalve is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldaan aan de voorwaarde van nieuwe of gewijzigde feiten en/of omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot opheffing van de getroffen voorlopige voorziening van 20 juli 2004. De omstandigheid dat verzoekster een spoedeisend belang heeft nu reeds begonnen is met de bouw en de schorsing leidt tot verdere vertraging en onevenredige schade, levert binnen het systeem van de Awb die geen rechtsmiddelen openstelt tegen beslissingen van de voorzieningenrechter geen grond voor herbeoordeling op. Gelet op het bovenstaande zal het verzoek worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande geen aanleiding om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Beslist wordt als volgt. 4. Beslissing De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo, Recht doende: wijst het verzoek af. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. Gewezen en in het openbaar uitgesproken op door mr. J.H. Keuzenkamp in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink, griffier. Afschrift verzonden op nb