
Jurisprudentie
AQ7935
Datum uitspraak2004-07-20
Datum gepubliceerd2004-08-27
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers04/582
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2004-08-27
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers04/582
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Schorsing bouwvergunning vleeskuikenstal wegens strijd met het Bouwbesluit (brandveiligheid).
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Voorzieningenrechter
Registratienummer: 04 / 582 WW44 W1 V
UITSPRAAK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:84 AWB
in het geschil tussen:
Verzoekers, allen wonende te Haaksbergen,
Gemachtigde: mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haaksbergen, verweerder,
Derde-belanghebbende: Maatschap X, gevestigd te Haaksbergen, vergunninghoudster.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder d.d. 11 mei 2004 (verzonden 14 mei 2004).
2. De feiten en het verloop van de procedure
Op 26 oktober 2000 heeft de Maatschap X te Haaksbergen bij verweerder een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning ten behoeve van het oprichten van een vleeskuikenstal en een loods op het perceel Harmoleweg, ongenummerd, te Haaksbergen, kadastraal bekend gemeente Haaksbergen, sectie M4, no. 626. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Haaksbergen”, maar verweerder heeft besloten medewerking te verlenen middels het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
De welstandscommissie “Het Oversticht” heeft op 27 juni 2000 positief geadviseerd omtrent het bouwplan.
Bij brief van 13 april 2004 hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel de benodigde verklaring van geen bezwaar afgegeven.
Bij beslissing van 11 mei 2004 heeft verweerder met toepassing van vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO de gevraagde bouwvergunning verleend.
Bij brief van 15 juni 2004, aangevuld op 23 juni 2004, is namens verzoekers tegen deze beslissing bezwaar gemaakt.
Voorts is op 23 juni 2004 namens verzoekers aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van de beslissing van 11 mei 2004.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 16 juli 2004 waar voor verzoekers onder meer is verschenen verzoeker A, bijgestaan door mr. J. van Groningen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door H.H.G. Vollenbroek, G.J. Haverkamp, P.G.H. Vaanholt en J. Deunk, ambtenaren van de gemeente Haaksbergen. Namens vergunninghoudster is verschenen X, bijgestaan door mr. F.M.J. Kobossen, advocaat te Deventer.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of alle verzoekers als belanghebbende bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt. Blijkens het bezwaarschrift is de gemachtigde van verzoekers van mening dat zij allen belanghebbende zijn omdat zij in de directe nabijheid van de bouwlocatie wonen of daar een bedrijf exploiteren. Nu sprake is van een veehouderij (pluimvee) ontlenen verzoekers volgens hun gemachtigde hun belang mede aan de effecten vanwege het in werking zijn van het bedrijf, hetgeen naar zijn mening eveneens behoort tot de ruimtelijke ordening.
Blijkens het verweerschrift deelt verweerder die mening niet. Mede vanwege het zichtaspect stelt verweerder zich op het standpunt dat de verzoekers B, C en D in ieder geval niet als belanghebbende zijn aan te merken. Vanuit de woningen van deze verzoekers wordt volgens verweerder niet uitgezien op de bouwlocatie aan de Harmoleweg. Bovendien is de afstand tussen die woningen en de bouwlocatie zeer groot.
De voorzieningenrechter kan zich verenigen met de zienswijze van verweerder dat verzoekers
B, C en D niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende vanwege de grote afstand en het ontbreken van zicht op de bouwlocatie, terwijl zij evenmin eigenaar zijn van gronden die in de onmiddellijke nabijheid van de bouwlocatie zijn gelegen. Zij kunnen om die reden niet worden ontvangen in hun verzoek om voorlopige voorziening.
Van een zeer grote afstand (meer dan 450 meter) tot de bouwlocatie is weliswaar ook sprake bij enkele andere verzoekers, doch zij kunnen desondanks als belanghebbende worden aangemerkt omdat zij wel op de bouwlocatie uitzien.
Gelet op het voorgaande dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat het besluit van 11 mei 2004 wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen.
Blijkens het verzoekschrift en het bezwaarschrift stellen verzoekers zich –kort samengevat- op het standpunt dat de verleende vrijstelling c.q. de bouwvergunning voor zover het de vleeskuikenstal betreft niet in stand kan blijven c.q. geschorst moet worden omdat:
a. geen sprake is van een rechtsgeldige milieuvergunning;
b. er sprake is van strijd met het Bouwbesluit op het punt van de brandveiligheid;
c. er nog geen sprake is van een onherroepelijk voorbereidingsbesluit;
d. de grond waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd nog niet ter beschikking staat van vergunninghoudster;
e. geen sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
f. er geen daadwerkelijk onderzoek naar alternatieve locaties heeft plaatsgevonden;
g. er geen enkele noodzaak is om elders volledig nieuw te bouwen gelet op de capaciteit van het bedrijf aan de Brammeloweg;
h. sprake is van een kwetsbaar gebied op korte afstand van de bouwlocatie;
i. het aspect “Water” onvoldoende is belicht bij de ruimtelijke onderbouwing;
j. het bouwplan maatschappelijk onaanvaardbaar is.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Artikel 40, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Artikel 44 van de Woningwet bepaalt dat de bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Het betreft hier een limitatieve opsomming van weigeringsgronden. Als geen van de onder a tot en met e bedoelde situaties zich voordoet, moet de bouwvergunning worden verleend.
Door verzoekers is niet gesteld dat de onder b, d en e genoemde weigeringsgronden zich in dit geval voordoen. Derhalve komt te dezen alleen betekenis toe aan de vraag of het bestreden besluit voldoet aan het bepaalde onder a en c, te weten strijd met het Bouwbesluit respectievelijk strijd met het bestemmingsplan en of de krachtens dat plan gestelde eisen.
In het verzoekschrift en ter zitting is van de zijde van verzoekers aangevoerd dat de bouwvergunning in strijd is met het Bouwbesluit, zoals dit ten tijde als hier van belang luidde, in het bijzonder met het bepaalde in artikel 186 (Beperking van uitbreiding van brand). Verzoekers stellen zich, onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van dit artikel van het Bouwbesluit, op het standpunt dat de onderhavige vleeskuikenstal, gelet op de oppervlakte en de lengte ervan, dient te worden gecompartimenteerd.
De voorzieningenrechter kan zich met deze zienswijze van verzoekers verenigen en overweegt dienaangaande het volgende.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, gelet op de datum waarop de aanvraag om een bouwvergunning voor de onderhavige vleeskuikenstal en loods is ingediend, te weten 26 oktober 2000, het Bouwbesluit van toepassing is zoals dat luidde vóór 1 januari 2003.
Hoofdstuk VI van het Bouwbesluit bevat Algemene technische voorschriften omtrent het bouwen van niet tot bewoning bestemde gebouwen. In Afdeling 1 paragraaf 3 van dit hoofdstuk zijn voorschriften opgenomen omtrent brandveiligheid.
Artikel 186, eerste lid, van het Bouwbesluit bepaalt dat een gebouw, voor zover dat een voor mensen toegankelijke, overdekte en geheel met wanden omsloten ruimte vormt, zodanig in brandcompartimenten moet zijn ingericht dat een in dat gebouw begonnen brand zich niet binnen korte tijd kan uitbreiden nar een ander deel van het gebouw of naar een ander gebouw.
Ingevolge artikel 193, eerste lid, van het Bouwbesluit moet een gebouw, indien niet voldaan is aan enig voorschrift, gegeven bij of krachtens artikel 174 tot en met 192, een mate van veiligheid bieden die ten minste gelijk is aan de mate van veiligheid die is beoogd met het desbetreffende bij of krachtens die artikelen gegeven voorschrift.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat artikel 186 van het Bouwbesluit op de onderhavige vleeskuikenstal van toepassing is, nu de stal voor mensen toegankelijk is en ook voor het overige voldoet aan de in artikel 186 van het Bouwbesluit gegeven omschrijving van een gebouw.
Derhalve is de vraag aan de orde op welke wijze de vleeskuikenstal moet worden ingericht in brandcompartimenten om te voldoen aan de in die bepaling gestelde eisen.
Bij het bestreden besluit is aan Maatschap X een bouwvergunning verleend voor een vleeskuikenstal en een loods. Hoewel op het aanvraagformulier voor de bouwvergunning is vermeld dat de vleeskuikenstal een bruto-oppervlakte heeft van 1.710 m2, blijkt uit de bij de aanvraag gevoegde bouwtekeningen dat de vleeskuikenstal, die gebouwd wordt in een U-vorm, bestaat uit twee afzonderlijke vleugels van 94,3 m lang en 18 m breed, met elk een totale vloeroppervlakte van circa 1.700 m2, welke zijn verbonden door een hygiënesluis/technische ruimte. Elke vleugel bestaat uit een stalgedeelte van 87,4 m lang en 18 m breed, met een vloeroppervlakte van 1.574 m2 en een opslagruimte/besturingsruimte met een luchtwasser, van 6,9 m lang en 18 m breed, met een vloeroppervlakte van 126 m2.
Artikel 186 van het Bouwbesluit noemt geen maten van brandcompartimenten. Met betrekking tot de maximaal aanvaardbaar te achten oppervlakte van een brandcompartiment voor gebouwen als het onderhavige bestaat daarom enige beoordelingsvrijheid. De toelichting op artikel 186 geeft slechts in zoverre een indicatie dat strengere eisen worden gesteld naarmate het gebouw intensiever wordt gebruikt als verblijf voor mensen. Bij aanwezigheid van een verblijfsruimte in de zin van het Bouwbesluit wordt gedacht aan een compartiment van 1.000 m2 of minder. Voor gebouwen waar uit de aard van de bestemming en inrichting wordt overnacht, wordt een maximum van 500 m2 aangenomen. In de artikelen 232 en 257 van het Bouwbesluit, zijn in overeenstemming hiermee, voor kantoorgebouwen respectievelijk logiesverblijven en logiesgebouwen, maten van ten hoogste 1.000 m2 respectievelijk 500 m2 voorgeschreven.
Blijkens zijn uitspraken van 14 december 1998 (gepubliceerd in de Gemeentestem 1999, nr. 7099) en 26 september 2000 (gepubliceerd in Bouwrecht 2001, nr. 5) acht de Afdeling bestuursrechtspraak voor industriegebouwen voor het houden van dieren, zoals een mestkuikenstal, een norm van 1.250 m2 per compartiment niet onredelijk. Deze norm is ontleend aan de publicatie “Een brandveilig gebouw bouwen” van de Nederlandse Brandweer Federatie (van 1994, gewijzigd in 1997), waarin in artikel 10, lid 2, onder tabel 10-2 is gesteld: “Voor dierenverzorgingsgebouwen voor varkens, pluimvee en paarden is de maximale compertimentsgrootte 1.250 m, waarbij de maximale lengte van het compartiment 70 meter mag bedragen”.
Hoewel deze publicatie niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift dat normen en technische voorschriften bevat, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze niettemin voldoende aanknopingspunten bevat om te stellen dat ten aanzien van de onderhavige vleeskuikenstal, gelet op de vloeroppervlakte van elk van beide stalgedeelten (circa 1.700 m2) en de lengte (89,4 m), vanuit een oogpunt van brandveiligheid compartimentering geboden lijkt. Nu de vleeskuikenstal blijkens de bouwtekeningen die onderdeel uitmaken van de bouwvergunning bestaat uit twee grote stalruimten zonder compartimentering, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldaan aan artikel 186 van het Bouwbesluit.
De in de memo van de ambtenaar brandweerzaken/officier brandpreventie van de gemeente Haaksbergen van 29 juni 2004 genoemde feiten en omstandigheden vormen naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om te concluderen dat de onderhavige vleeskuikenstal een mate van veiligheid biedt die ten minste gelijk is aan de mate van veiligheid die is beoogd met de bij of krachtens artikel 186 van het Bouwbesluit gegeven voorschriften. In deze memo wordt ten aanzien van compartimentering opgemerkt dat in de op dit bouwplan van toepassing zijnde voorschriften van het Bouwbesluit geen specifieke maat wordt gegeven voor de oppervlakte van een brandcompartiment. Nu er naar de menig van de ambtenaar geen gevaar is voor brandoverslag naar belendingen en niet te verwachten is dat er bij brand een onbeheersbare situatie zal ontstaan, is er volgens hem geen bezwaar tegen om de gebouwen –vleeskuikenstal en werkruimte/loods- te zien als twee afzonderlijke brandcompartimenten met een groter oppervlak dan 1.000 m2. De voorzieningenrechter acht deze memo reeds hierom niet adequaat nu daaruit niet valt op te maken dat de betreffende ambtenaar bij het opstellen van zijn advies een vleeskuikenstal voor ogen heeft gestaan bestaande uit twee afzonderlijke stalruimten met elk een vloeroppervlakte van circa 1.700 m2 en een lengte van ruim 89 m, zoals de Maatschap X die blijkens de bouwtekeningen wenst te realiseren.
Gelet op het vorenstaande is het onderhavige bouwplan in strijd met het Bouwbesluit en doet zich mitsdien de weigeringgrond als genoemd in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet voor. Verweerder had de bouwvergunning voor een vleeskuikenstal met de thans voorziene constructie, zonder brandcompartimentering, dan ook op die grond moeten weigeren.
Nu het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds op deze grond in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven, kan en zal de voorzieningenrechter in het midden laten of en zo ja in hoeverre tevens sprake is van de in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, genoemde weigeringsgrond, te weten strijd met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Overigens wijst de voorzieningenrechter er op dat de te bouwen vleeskuikenstal blijkens de bouwtekeningen bestaat uit twee gedeelten en een totale bruto vloeroppervlakte heeft van meer dan 3.400 m2, terwijl de bouwvergunning slechts is verleend voor een vleeskuikenstal met een bruto vloeroppervlakte van 1.710 m2. Dit brengt met zich dat de vleeskuikenstal niet, althans niet volledig, op basis van de thans verleende bouwvergunning kan worden gerealiseerd.
Nu de verleende bouwvergunning voorshands onrechtmatig moet worden geacht hebben verzoekers, ter voorkoming van de niet of moeilijk omkeerbare gevolgen van voortzetting van de bouwwerkzaamheden een spoedeisend belang bij schorsing van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter zal hun verzoek om voorlopige voorziening dan ook toewijzen en het bestreden besluit schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Op grond van het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten van rechtsbijstand en de reiskosten van verzoeker B. Vrielink in verband met het verschijnen ter zitting.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift van verzoekers;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 654,20, door de gemeente Haaksbergen te betalen aan verzoekers;
- verstaat dat de gemeente Haaksbergen aan verzoekers het griffierecht ad EUR 136,-- vergoedt
- verklaart verzoekers B, C en D niet-ontvankelijk in hun verzoek om voorlopige voorziening.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op
door mr. J.H. Keuzenkamp in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
Afschrift verzonden op
mtl