Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7494

Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400196/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 januari 2002, verzonden bij brief van 21 januari 2002, heeft het college van burgemeester en wethouders van Middelburg (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellant sub 2 om handhavend op te treden tegen de zogenoemde boerderijverkoop van exotische groente- en fruitsoorten door appellant sub 1 op het perceel [locatie] te Middelburg (hierna: het perceel).


Uitspraak

200400196/1. Datum uitspraak: 25 augustus 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: 1.    [appellant sub 1], wonend te Middelburg, 2.    [appellant sub 2], wonend te Middelburg, appellanten, tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 3 december 2003 in het geding tussen: appellant sub 2 en het college van burgemeester en wethouders van Middelburg. 1.    Procesverloop Bij besluit van 8 januari 2002, verzonden bij brief van 21 januari 2002, heeft het college van burgemeester en wethouders van Middelburg (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellant sub 2 om handhavend op te treden tegen de zogenoemde boerderijverkoop van exotische groente- en fruitsoorten door appellant sub 1 op het perceel [locatie] te Middelburg (hierna: het perceel). Bij besluit van 23 juli 2002, verzonden bij brief van 29 juli 2002, heeft het college het daartegen door appellant sub 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 december 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep van appellant sub 2 gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in de uitspraak gestelde. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellant sub 1 bij brief van 8 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2004, en appellant sub 2 bij brief van 12 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brieven van 23 januari en 24 februari 2004. Appellant sub 2 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brieven van 4 en 16 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 23 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2004, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door J. de Bruijn en P.S. Kluijthout, gemachtigden, appellant sub 2 in persoon, bijgestaan door mr. H. Goedegebure, advocaat te Zierikzee, en het college, vertegenwoordigd door R.J.H. Kwekkeboom, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan “Buitengebied” de bestemming “Agrarische doeleinden”.    Ingevolge artikel 34, aanhef, en het derde lid, onder c, van de planvoorschriften wordt onder strijdig gebruik met de bestemming niet verstaan: het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de voorschriften toegestaan, met dien verstande dat hieronder in ieder geval niet wordt begrepen een al dan niet zelfstandige supermarktafdeling ter plaatse van gronden met de bestemming “Bedrijven” met de subbestemming”benzinestation”.    Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt worden voortgezet. Het plan heeft rechtskracht verkregen op 21 september 1998. 2.2.    Het college heeft bij besluit van 26 oktober 1999, zoals gewijzigd bij besluit op bezwaar van 20 juni 2000, reeds eerder afwijzend beslist op een verzoek van appellant sub 2 tot beëindiging van de detailhandelsactiviteiten op het perceel van appellant sub 1. Tegen dat besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het in rechte onaantastbaar is geworden. 2.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 4 april 2003 in zaak no. 200206882/1, (AB 2003, 315 en JB 2003, 139), geldt het algemene rechtsbeginsel, waaraan voor de bestuurlijke besluitvorming invulling wordt gegeven in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), volgens hetwelk niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak, ook de rechtspraak en kan buiten de aanwending van ingevolge de wet openstaande rechtsmiddelen eenzelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter worden voorgelegd. De in de wet gegeven bepalingen voor het instellen van beroep verzetten zich ertegen dat door het instellen van beroep tegen het besluit op een herhaalde aanvraag wordt bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het beroep gericht tegen het eerdere besluit. Dit geldt ook, indien het bestuursorgaan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb niet heeft toegepast, aangezien de regels inzake de toegang tot de rechter van openbare orde zijn.    Gelet hierop, heeft de rechtbank miskend dat in deze procedure uitsluitend ter beoordeling staat of appellant sub 2 een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid aan zijn verzoek om handhaving ten grondslag heeft gelegd. Het hoger beroep van appellant sub 1 is in zoverre gegrond. 2.4.    Appellant sub 2 komt vervolgens op tegen het oordeel van de rechtbank dat de verkoop van sinaasappelen, bananen, citroenen, mandarijnen, kiwi’s, meloenen, aubergines en courgettes (hierna: citrusvruchten en exotische groenten) in redelijkheid als een normaal bestanddeel van de bedrijfsvoering van een boerderijwinkel moet worden aangemerkt.     Deze grief slaagt. Het betreft hier immers groenten en fruit die niet op het eigen bedrijf worden geteeld (en ook niet kunnen worden geteeld) als normaal onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse. Detailhandel in citrusvruchten en exotische groenten kan dan ook niet als een normaal (en ondergeschikt) bestanddeel van de bedrijfsuitoefening in de zin van artikel 34, derde lid, onder c, van de planvoorschriften worden aangemerkt. De rechtbank heeft dit miskend.    Het hoger beroep van appellant sub 2 is derhalve eveneens gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. 2.5.    Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling beoordelen of appellant sub 2 aan zijn verzoek om handhaving een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid ten opzichte van het besluit van 20 juni 2000 ten grondslag heeft gelegd.    Bij zijn besluit van 20 juni 2000 heeft het college vastgesteld dat de verkoopactiviteiten van appellant sub 1 passen binnen de reguliere gebruiksvoorschriften en bepalingen van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied” dan wel vallen onder het in artikel 35, eerste lid, van de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht.     Voor het oordeel van het college dat daaronder ook detailhandel in citrusvruchten en exotische groenten werd begrepen, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten. Uit het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Middelburg (hierna: de commissie) van 18 april 2000, welk advies het college zonder enig voorbehoud heeft overgenomen in zijn besluit van 20 juni 2000, blijkt onmiskenbaar dat de commissie er vanuit is gegaan dat de detailhandelsactiviteiten van appellant sub 1 geen betrekking hadden op de - als verboden producten genoemde - citrusvruchten en exotische groenten. Het feit dat deze vruchten en groenten reeds zijn vermeld in een overzicht van de verhandelde (agrarische) producten van 18 mei 2000 opgesteld door de Maatschap Westelijke Accountantskantoren Zeeland, welke overzicht overigens na het uitbrengen van het advies, maar vóór het nemen van de beslissing op bezwaar aan het college is overgelegd, doet daaraan niet af. Noch in dat besluit noch in het advies van de commissie wordt melding gemaakt van dit overzicht.    Geoordeeld moet dan ook worden dat de door appellant sub 2 gestelde detailhandel in citrusvruchten en exotische groenten als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt. 2.6.    Nu detailhandel in citrusvruchten en exotische groenten – gelet op hetgeen is overwogen onder 2.4. – in strijd is met het in artikel 34 van de planvoorschriften opgenomen gebruiksverbod, is het college dan ook bevoegd ter zake handhavend op te treden. 2.7.    Het bij de rechtbank ingestelde beroep van appellant sub 2 is mitsdien gegrond. Het besluit van 23 juli 2002 dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb te worden vernietigd. 2.8.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart de hoger beroepen gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 3 december 2003, Awb 02/483; III.    verklaart het door appellant sub 2 bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Middelburg van 23 juli 2002, 2001/17302/Adr; V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Middelburg in de door appellant sub 1 in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand alsmede in de door appellant sub 2 in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1325,00, waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Middelburg te worden betaald aan appellanten; VI.    gelast dat de gemeente Middelburg aan appellant sub 1 vergoedt het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) en aan appellant sub 2 het voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 284,00). Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Nolles Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004 53-291.