Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7492

Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400768/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om door middel van vrijstelling of wijziging de bestemming van het [locatie] (hierna: het perceel) te verruimen.


Uitspraak

200400768/1. Datum uitspraak: 25 augustus 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 december 2003 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. 1.    Procesverloop Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om door middel van vrijstelling of wijziging de bestemming van het [locatie] (hierna: het perceel) te verruimen. Bij besluit van 9 april 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 december 2003, verzonden op 16 december 2003, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 21 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 27 april 2004 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2004, waar appellant [naam een der appellanten] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Vellinga, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    In het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Zuid III 1972” heeft het perceel de bestemming “Winkels in 1 laag”, welke bestemming in de planvoorschriften is aangeduid als “Dagwinkels”.    Appellanten hebben verzocht om door middel van vrijstelling of wijziging van het bestemmingsplan de uitoefening van horeca- of dienstverleningsactiviteiten op het perceel mogelijk te maken. 2.2.    Appellanten komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat het pand wordt gebruikt op een wijze die in overeenstemming is met het bestemmingsplan, zodat het beroep op de zogenoemde toverformule faalt. Daartoe hebben zij gesteld dat sinds medio 2000 in het pand een pizzeria is gevestigd en dat het college heeft aangekondigd voornemens te zijn daartegen handhavend op treden. 2.3.    Dit beroep faalt. Het voornemen om handhavend op te treden had betrekking op de aanwezigheid in het pand van twee tafeltjes met bijbehorende stoelen, bedoeld om op beperkte schaal gelegenheid te bieden ter plekke gekochte pizza’s en dergelijke te nuttigen. Dit neemt evenwel niet weg dat het pand ten tijde van de beslissing op bezwaar hoofdzakelijk als afhaalcentrum voor pizza’s en dergelijke werd geëxploiteerd, zoals ook uit het uittreksel uit het handelsregister blijkt. Deze exploitatie is in overeenstemming met het bestemmingsplan. 2.4.    Uit de notitie “Buurt- en wijkbemiddeling”, nader uitgewerkt in de beleidsnotitie “Buurteconomie Nijmegen”, blijkt dat het gemeentelijk beleid ziet op behoud en vestiging van detailhandel, waaronder versspeciaalzaken, in het buurwinkelcentrum Einsteinstraat/Sint-Jacobslaan, waarvan het perceel deel uitmaakt. De stelling van appellanten dat ter plaatse een compleet aanbod is van dagelijkse produkten, waarin door de in de omgeving gevestigde supermarkten wordt voorzien, gaat er aan voorbij dat het beleid is gericht op de vestiging van kleine zelfstandige aanbieders van versproducten naast de bestaande supermarkten.    Aangezien het pand ten tijde van de beslissing op bezwaar werd verhuurd en gebruikt overeenkomstig de bestemming heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich op dat moment niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit beleid in de weg staat aan verlening van vrijstelling met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten behoeve van de uitoefening van horeca- of dienstverleningsactiviteiten in het pand. 2.5.    Tot slot heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen, reeds omdat niet is gebleken van enige toezegging door of vanwege het college dat medewerking aan het verzoek van appellanten zou worden verleend. 2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Wilbers-Taselaar Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004 71.