Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7485

Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402648/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 september 2003, kenmerk 941606, heeft verweerder een verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot [vergunninghoudster] op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen.


Uitspraak

200402648/1. Datum uitspraak: 25 augustus 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], beiden wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 25 september 2003, kenmerk 941606, heeft verweerder een verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot [vergunninghoudster] op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen. Bij besluit van 17 februari 2004, kenmerk 974757, verzonden op 18 februari 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 29 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 6 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2004, waar appellanten, van wie [een der appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. Y.A. Breunesse, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door M.M. Keltering-Schothuis, H.F.M. Schellekens en ing. J.G.F. de Wijs, allen ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en A.J.L. Venneman, als partij gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 122, eerste lid, van de Provinciewet is het provinciaal bestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.    Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.    Ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. 2.2.    Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er aanleiding is om niet handhavend op te treden, omdat er concreet zicht op legalisatie bestaat. Hij voert daartoe aan dat [vergunninghoudster]. een aanvraag om een milieuvergunning heeft ingediend en dat akoestisch onderzoek is verricht. Hieruit kan volgens hem worden opgemaakt dat [vergunninghoudster] zich houdt aan de aan de vergunning te verbinden voorschriften. Verweerder gaat ervan uit dat de gevraagde vergunning kan worden verleend. 2.3.    Appellanten bestrijden dat er concreet zicht op legalisatie bestaat. De omstandigheid dat er akoestisch onderzoek is verricht, is volgens hen onvoldoende. Het gaat erom of aan de geluidnormen kan worden voldaan. Dat dit zo is, wordt volgens hen door verweerder op geen enkele manier onderbouwd. Appellanten merken in dit kader op dat het zeer onzeker is of de aangevraagde milieuvergunning daadwerkelijk kan worden verleend. Daartoe wijzen zij op de omstandigheid dat eerder verleende vergunningen door de Afdeling zijn vernietigd, omdat de destijds uitgevoerde akoestische onderzoeken ontoereikend waren en omdat niet kon worden voldaan aan de gestelde geluidnormen. Zij betwisten de stelling van verweerder dat de eerder verleende vergunningen slechts om formele redenen door de Afdeling zijn vernietigd. 2.4.    Niet in geschil is dat de inrichting ten tijde van het nemen van het bestreden besluit zonder de vereiste milieuvergunning in werking was, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden. 2.5.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.6.    De Afdeling stelt vast dat eerder verleende vergunningen door haar zijn vernietigd, onder meer vanwege de ontoereikendheid van de destijds uitgevoerde akoestische onderzoeken.    Zoals hierboven reeds is opgemerkt, stelt verweerder zich op het standpunt dat concreet zicht bestaat op legalisatie, waartoe hij er in het bestreden besluit op wijst dat een aanvraag om een milieuvergunning is ingediend, dat akoestisch onderzoek is verricht en dat [vergunninghoudster] zich houdt aan de aan de vergunning te verbinden voorschriften. De Afdeling overweegt dat verweerder in het bestreden besluit noch heeft vermeld om welk akoestisch onderzoek het daarbij gaat, noch op welke aan de vergunning te verbinden voorschriften wordt gedoeld. Uit de stukken maakt de Afdeling verder op dat appellanten ten tijde van het nemen van het bestreden besluit ook niet bekend konden zijn met enig ten behoeve van de nieuwe aanvraag verricht akoestisch onderzoek.    Gelet op het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet berust op een kenbare motivering. 2.7.    Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. 2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 17 februari 2004, kenmerk 974757; III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 681,68, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan appellanten; IV.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat. w.g. Schaafsma    w.g. Kuipers Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004 271-446.