
Jurisprudentie
AQ7481
Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401559/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401559/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 5 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne (hierna: het college) het verzoek van appellante om een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) op te starten ten behoeve van het op 24 februari 1998 ingediende bouwplan voor een permanent strandpaviljoen op het strand van Rockanje afgewezen.
Uitspraak
200401559/1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Westvoorne,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne (hierna: het college) het verzoek van appellante om een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) op te starten ten behoeve van het op 24 februari 1998 ingediende bouwplan voor een permanent strandpaviljoen op het strand van Rockanje afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2004, verzonden op 12 januari 2004, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 20 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2004, waar appellante in persoon en het college, vertegenwoordigd door N.J.H.M. Slaats, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 5 augustus 2002 heeft het college, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), het verzoek van appellante om een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) op te starten ten behoeve van het op 24 februari 1998 ingediende bouwplan voor een permanent strandpaviljoen op het strand van Rockanje, onder verwijzing naar eerdere besluitvorming, afgewezen. Het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 maart 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft overwogen dat het college niet bevoegd was het verzoek van appellante met toepassing van artikel 4:6 van de Awb af te wijzen, omdat appellante in haar verzoek van 9 mei 2002 melding had gemaakt van een nieuw feit – het in werking treden van een nieuw bestemmingsplan “Zeegebied 1999” - en heeft het besluit van 4 maart 2003 vernietigd.
2.2. Appellante betoogt allereerst in hoger beroep dat de rechtbank - na vernietiging van de beslissing op bezwaar wegens strijd met artikel 4:6 van de Awb - ten onrechte heeft nagelaten te bepalen dat de benodigde vrijstelling en bouwvergunning van rechtswege zijn ontstaan, nu het college niet tijdig op haar verzoek van 9 mei 2002 heeft beslist.
Dit betoog faalt. Artikel 19a van de WRO noch artikel 49 van de Woningwet verbinden aan het overschrijden van de termijn waarbinnen moet worden beslist of toepassing zal worden gegeven aan de vrijstellingsprocedure het door appellante beoogde rechtsgevolg.
2.3. Evenmin kan appellante worden gevolgd in haar betoog dat de rechtbank heeft miskend dat de overschrijding van de termijn waarbinnen het college moest beslissen op haar bezwaarschrift, had moeten leiden tot een gegrondverklaring van haar bezwaar. Er is geen wettelijk voorschrift aan te wijzen met de strekking dat in een zodanig geval de beslissing op bezwaar om die reden niet in stand kan blijven.
2.4. Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft nagelaten te bepalen dat de gemeenteraad van Westvoorne ten behoeve van haar verzoek een voorbereidingsbesluit moet nemen en dat - mede gelet op een beweerdelijk gedane toezegging - de vrijstellingsprocedure vervolgens door het college moet worden opgestart, faalt evenzeer.
De rechtbank kan, anders dan appellante kennelijk veronderstelt, niet op deze wijze zelf in de zaak voorzien. Het nemen van een voorbereidingsbesluit en de beslissing om een vrijstellingsprocedure op te starten zijn immers bevoegdheden van respectievelijk de raad en het college.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft het college bij besluit van 11 februari 2004 het besluit van 5 augustus 2002 ingetrokken en appellante medegedeeld dat een nieuwe beslissing op haar verzoek van 9 mei 2002 zal worden genomen. Op 4 maart 2004 heeft het college het verzoek van appellante opnieuw – doch op inhoudelijke gronden - afgewezen.
2.7. Voorop moet worden gesteld dat artikel 6:18, derde lid, van de Awb eraan in de weg staat dat het college, na de intrekking van het besluit van 5 augustus 2002, hangende het hoger beroep een nieuw besluit op het verzoek van appellante neemt waarvan de strekking met het oorspronkelijke besluit overeenstemt, nu van gewijzigde omstandigheden die dit rechtvaardigen niet is gebleken. De beslissing van 4 maart 2004 is in zoverre geen primair besluit op het verzoek van appellante, waartegen bezwaar openstaat. Dit besluit is, nu het college heeft beoogd gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank, een nieuwe beslissing op bezwaar. Het hoger beroep wordt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede geacht hiertegen te zijn gericht.
2.8. Blijkens het besluit van 4 maart 2004 heeft het college geweigerd vrijstelling met toepassing van artikel 19 van de WRO te verlenen, omdat in de beleidsnota “Structuurvisie Westvoorne” geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden ter onderbouwing van het verzoek om vrijstelling voor het oprichten van een strandpaviljoen dat voor wat betreft maatvoering en met betrekking tot incidenteel nachtverblijf aanzienlijk afwijkt van het bestemmingsplan “Zeegebied 1999”.
Met dit inhoudelijk oordeel van het college op het verzoek van appellante is de uitspraak van de rechtbank in acht genomen. Het college heeft met verwijzing naar de beleidsnota op goede gronden tot het besluit kunnen komen de vrijstelling te weigeren. De van gemeentezijde gewekte verwachtingen waarop appellante zich beroept, zijn, wat daar ook van zij, niet zodanig dat het college gehouden was van de beleidsnota af te wijken.
Het tegen het besluit van 4 maart 2004 door appellante ingestelde beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 4 maart 2004 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004
53-429.