Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7457

Datum uitspraak2004-08-19
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405950/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 8 april 2003 heeft verzoeker (hierna: de minister) vastgesteld dat [wederpartij] niet voldoet aan de eisen van geschiktheid en het rijbewijs van [wederpartij] ongeldig verklaard voor alle categorieën.


Uitspraak

200405950/2. Datum uitspraak: 19 augustus 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: de Minister van Verkeer en Waterstaat, verzoeker, tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2004 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en verzoeker. 1.    Procesverloop Bij besluit van 8 april 2003 heeft verzoeker (hierna: de minister) vastgesteld dat [wederpartij] niet voldoet aan de eisen van geschiktheid en het rijbewijs van [wederpartij] ongeldig verklaard voor alle categorieën. Bij besluit van 11 juli 2003 heeft de minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 juni 2004, verzonden op 15 juni 2004, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2004, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft de minister de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 augustus 2004, waar de minister, vertegenwoordigd door J.A. Stelt-Launspach en drs. W. van Os, beiden werkzaam bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.B. Houtappel, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het door de minister gedane verzoek om voorlopige voorziening is ter zitting in die zin gewijzigd dat de Voorzitter wordt verzocht te bepalen dat in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep niet opnieuw - met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank - op het bezwaar van [wederpartij] behoeft te worden beslist. 2.2.    De zenuwarts J.W. Hartman heeft op 22 oktober 2002 [wederpartij] onderzocht en de diagnose borderline persoonlijkheid gesteld. Volgens deze arts voldoet [wederpartij] aan zeven van de acht criteria op grond waarvan de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis gesteld kan worden (aan de hand van de zogenoemde classificatie DSM IV), terwijl reeds sprake is van een borderline persoonlijkheid als aan vijf van de acht criteria wordt voldaan. Voorts wordt in het rapport melding gemaakt van het feit dat [wederpartij] in het recente verleden meerdere suïcidepogingen heeft gedaan (automutilatie) en is aangehouden voor winkeldiefstal. Uit de politierapportages die zijn opgesteld naar aanleiding van deze incidenten blijkt dat [wederpartij] heeft verklaard dat zij niet wist waarom zij de diefstal had gepleegd, maar dat zij het vermoedelijk had gedaan uit woede om haar eigen gedrag en dat van anderen. Voorts blijkt daaruit dat bij één van de suïcidepogingen eveneens sprake was van handelen uit woede. De vrees van de minister dat [wederpartij] ook in het verkeer onaangepast gedrag zal vertonen, met alle mogelijke gevolgen van dien voor de verkeersveiligheid, lijkt gezien tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden niet van elke grond ontbloot. Waar gelet op het vorenstaande het zwaarwegende belang van de verkeersveiligheid in het geding is, wordt aanleiding gezien de gevraagde voorziening toe te wijzen. 2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de Minister van Verkeer en Waterstaat geen nieuwe beslissing op het bezwaar van [wederpartij] behoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Molenaar Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2004 369.