Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7431

Datum uitspraak2004-08-17
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402853/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 18 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deurne (hierna: het college) aan [vergunninghouder]) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een fokzeugenstal op het perceel kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie […], nummer […] en plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 8 juli 2002 heeft het college bouwvergunning verleend voor het oprichten van een biggenstal en een loods op het perceel.


Uitspraak

200402853/2. Datum uitspraak: 17 augustus 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende hoger beroep, van: [verzoekers], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 februari 2004 in het geding tussen: verzoekers en [wederpartij A] en [wederpartij B] te [plaats] en het college van burgemeester en wethouders van Deurne. 1.    Procesverloop Bij besluit van 18 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deurne (hierna: het college) aan [vergunninghouder]) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een fokzeugenstal op het perceel kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie […], nummer […] en plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 8 juli 2002 heeft het college bouwvergunning verleend voor het oprichten van een biggenstal en een loods op het perceel. Bij besluit van 6 februari 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college, voor zover hier van belang, de daartegen door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 23 februari 2004, verzonden op 25 februari 2004, heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit, voor zover daarbij de door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard, vernietigd. Tegen deze uitspraak hebben het college en [vergunninghouder] bij brieven van respectievelijk 5 april 2004 en 6 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2004, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 26 juli 2004, bij de rechtbank ingekomen op 27 juli 2004, hebben verzoekers de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 27 juli 2004 heeft de rechtbank dat verzoek doorgezonden aan de Afdeling. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 augustus 2004, waar verzoekers, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde, het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Pronk, ambtenaar der gemeente, en [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. C.A.P.L. Kusters, advocaat te Deurne, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    De rechtbank heeft het bestreden besluit, voor zover daarbij de door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] tegen de besluiten van 18 juni 2002 en 8 juli 2002 gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard, vernietigd. De onderhavige procedure leent zich niet voor een beoordeling van de juistheid van dat oordeel. Dit zal in de bodemprocedure dienen te geschieden. 2.2.    Indien in de bodemprocedure de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, betekent dit dat het college alsnog een nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten nemen. De door het college en [vergunninghouder] ingediende hoger beroepen zullen op korte termijn worden behandeld. Dit brengt de Voorzitter ertoe om de besluiten van 18 juni 2002 en 8 juli 2002 te schorsen totdat de Afdeling in het bodemgeschil uitspraak heeft gedaan. 2.3.    Voor een proceskostenveroordeling zijn termen aanwezig. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Deurne van 18 juni 2002 en 8 juli 2002, totdat de Afdeling in het bodemgeschil uitspraak heeft gedaan; II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deurne in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Deurne te worden betaald aan verzoekers; III.    gelast dat de gemeente Deurne aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 205,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk    w.g. Ouwehand Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2004 224.