Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7381

Datum uitspraak2004-08-20
Datum gepubliceerd2004-08-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/6158 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAZ-uitkering. Juistheid oordeel over belastbaarheid en de daaraan gekoppelde voorgehouden functies.


Uitspraak

01/6158 WAZ U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats] (België), appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Namens appellant is mr. G.J.F.M. Linders, advocaat te Valkenburg aan de Geul, op bij beroepschrift aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2001, nr. AWB 00/5196 WAZ, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en een tweetal rapportages in het geding gebracht. Namens appellant zijn bij schrijven van 25 juli 2003 en 9 oktober 2003 nog enige stukken in het geding gebracht, waarop door gedaagde bij brief van 17 november 2003 is gereageerd. Bij schrijven van 27 april 2004 heeft gedaagde een vraag van de Raad beantwoord. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 9 juli 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Linders, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. R.A.C. Rijk, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. MOTIVERING Appellant, laatstelijk werkzaam als zelfstandig slager, is sedert 1987 arbeidsongeschikt vanwege hoofdzakelijk rugklachten. In verband met deze arbeidsongeschiktheid is aan appellant een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant is in 1996 in het kader van de eenmalige herbeoordeling op grond van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) onderzocht door een verzekeringsarts, waarna er nog een arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Deze schatting is vervolgens niet geëffectueerd omdat het medisch onderzoek van appellant niet door het Belgisch orgaan RIZIV had plaatsgevonden. Op 13 maart 1998 is appellant alsnog door laatst- genoemde instantie onderzocht. De onderzoekend arts dr. Dhollander constateerde dat er bij appellant sprake was van een verminderde belastbaarheid van de rug, dat appellants medische situatie tot een urenbeperking noodzaakte en dat appellant volstrekt niet belastbaar was voor knielen/kruipen/hurken, maar hij wel lichte arbeid kon verrichten. De medische situatie van appellant zou niet gewijzigd zijn ten opzichte van die in 1996. Gedaagdes verzekeringsarts heeft de bevindingen van het Belgisch orgaan overgenomen, zij het dat de verzekeringsarts geen noodzaak heeft gezien voor een urenbeperking en hij appellant nog enigszins belastbaar heeft geacht voor knielen/kruipen/hurken. De arbeidsdeskundige heeft hierop een drietal functies geduid waarbij voor appellant een verlies aan verdiencapaciteit resteerde van 21,68%. Bij besluit van 10 februari 1999 heeft gedaagde de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, met ingang van 2 augustus 1999 ingetrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant in tegenstelling tot de primaire verzekeringsarts niet belastbaar geacht voor knielen/kruipen/hurken en heeft het belastbaarheidspatroon dienovereenkomstig aangepast. Hetgeen namens appellant, onder overlegging van verklaringen van orthopedisch chirurg R. Driesen, medisch adviseur J.A. Ribbens en appellants huisarts J. Belde, tegen de medische beoordeling is aangevoerd heeft hem geen aanleiding gegeven zijn standpunt te herzien. Zorgvuldigheidshalve heeft gedaagde het dossier voorgelegd aan een adviserend verzekeringsarts, die oordeelde dat appellant wat betreft knielen/kruipen/hurken nog een restcapaciteit had omdat deze bewegingen met een gefixeerde lumbale wervelkolom uitgevoerd kunnen worden. Nu appellant in staat moest worden geacht incidenteel wat van de grond op te rapen, zijn de geduide functies zijns inziens geschikt te achten. De bezwaar- verzekeringsarts heeft de adviserend verzekeringsarts in zijn oordeel gevolgd. In het bijzonder heeft de bezwaarverzeke- ringsarts de functies verkooptelefonist en coupeuse, waarbij incidenteel verlangd wordt om iets van de grond op te rapen, als passend beschouwd nu hiervoor een langdurige flexie van de wervelkolom niet vereist wordt. Gedaagde heeft hierop bij het bestreden besluit op bezwaar van 19 oktober 2000 zijn primair besluit gehandhaafd. Appellant heeft in beroep de medische grondslag van het bestreden besluit betwist en aangevoerd dat zijn maat- maninkomen onjuist zou zijn vastgesteld en dat hij niet in staat is functies op MAVO-niveau, zoals de functie medische secretaresse, te verrichten. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geoordeeld dat de geduide functies voor appellant geschikt zijn te achten. Voorts moet appellant, gelet op het feit dat hij lange tijd werkzaam is geweest als zelfstandig ondernemer, functies met MAVO-niveau, zoals de functie van medische secretaresse, kunnen verrichten. De rechtbank heeft niettemin aanleiding gezien het bestreden besluit te vernietigen omdat gedaagde het maatmaninkomen onjuist had vastgesteld. De rechtbank heeft tevens een proceskosten- en een griffierechtveroordeling uitgesproken. Appellant heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank betwist. De rechtbank heeft naar het oordeel van appellant ten onrechte overwogen dat zijn beperkingen, met name ten aanzien van rugbelastende werkzaamheden en knielen/kruipen/hurken, juist zijn vastgesteld. Appellant stelt dat uit de door hem overgelegde medische verklaringen blijkt dat hij meer beperkt is dan door gedaagde is aangenomen en hij de geduide functies derhalve niet kan verrichten. Voorts stelt appellant dat de rechtbank eraan voorbij gaat dat de echtgenote van appellant nu juist alle administratieve handelingen in zijn bedrijf verrichtte zodat niet volgehouden kan worden dat appellant functies op MAVO-niveau kan verrichten. Gedaagde heeft in hoger beroep een nieuwe berekening van het maatmaninkomen doen toekomen en een nadere motivering van de markeringen. Appellant heeft tot slot nog medische verklaringen overgelegd van zijn oogarts dr. P. Beenders en orthopaedisch chirurg A.E. Lisowski. Beide verklaringen hebben de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding gegeven zijn standpunt te herzien. Desgevraagd heeft gedaagde de Raad medegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om dr. Dhollander te volgen in zijn oordeel dat appellant niet voltijds aangepast werk zou kunnen verrichten. Hiertoe wordt aangevoerd dat de urenbeperking door dr. Dhollander lijkt te zijn ingegeven door het feit dat appellant langdurig werkonbekwaam is geweest, dat hij daarom niet direct voltijds zou kunnen werken, maar een en ander moet opbouwen. Ter zitting heeft gedaagde de Raad nog medegedeeld dat ten aanzien van het arbeidskundige aspect (de vaststelling van het maatmaninkomen) een nieuw besluit genomen zal worden. De Raad overweegt als volgt, Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of gedaagde de beperkingen van appellant juist heeft vastgesteld en appellant met deze beperkingen de geduide functies, waarvan één op MAVO-niveau, kan verrichten. Ten aanzien van de berekening van het maatmaninkomen merkt de Raad op dat gedaagde in hoger beroep een nieuwe berekening heeft overgelegd en heeft aangekondigd hierover een nieuw besluit te nemen. Het maatmaninkomen is derhalve niet langer een punt van geschil tussen partijen. De Raad heeft, evenals de rechtbank, geen aanwijzingen kunnen vinden waaruit geconcludeerd kan worden dat appellant meer beperkt is dan door gedaagde is aangenomen, noch dat de verzekeringsartsen onvoldoende zorgvuldig zijn omgegaan met de door appellant aangedragen medische gegevens. De Raad overweegt hiertoe dat de bezwaarverzekeringsarts kennis heeft genomen van de door appellant overgelegde informatie van zijn behandelende artsen en deze heeft meegewogen in zijn beoordeling. Hoewel de bevindingen van de behandelende artsen van appellant niet wezenlijk verschillen van die van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts, worden er aan de bevindingen door de behandelende artsen verdergaande medische beperkingen verbonden, zonder dat hiervoor een voldoende motivering gevonden kan worden. Daarbij is de Raad uit overgelegde medische verklaringen van medisch adviseur J.A. Ribbens en orthopedisch chirurg Driesen onder meer gebleken dat de door hen getrokken conclusies enigszins door acceptatie- problemen en economische redenen (zoals leeftijd, arbeidsverleden en scholingsgraad) lijken te zijn ingegeven, terwijl deze aspecten bij het vaststellen van medische beperkingen geen rol kunnen spelen. Wat betreft de in hoger beroep overgelegde medische verklaring van orthopedisch chirurg A.E. Lisowski overweegt de Raad dat de door dr. Lisowski geconstateerde beperkingen vrijwel conform zijn aan de beperkingen die geconstateerd zijn door de verzekeringsartsen. Ten aanzien van de overgelegde medische verklaring van oogarts P. Beenders merkt de Raad op dat de genoemde oogklachten niet zijn terug te voeren tot de datum in geding, en op die grond buiten beschouwing dienen te blijven. Evenzo is de Raad van oordeel dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belastbaarheid ten aanzien van knielen/kruipen/hurken onjuist is ingeschat en overweegt de Raad dat gedaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant incidenteel wat van de grond kan rapen omdat hiervoor een langdurige flexie van de wervelkolom niet vereist wordt. De Raad overweegt tot slot dat gedaagde in hoger beroep op deugdelijke wijze gemotiveerd heeft waarom hij in afwijking van dr. Dhollander geen grond ziet om voor appellant op medische gronden een urenbeperking in acht te nemen. De door dr. Dhollander voorgestane urenbeperking lijkt immers te zijn ingegeven door de langdurige werkonbekwaamheid van appellant, hetgeen geen grond kan zijn om een urenbeperking in acht te nemen. Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft merkt de Raad op dat de motivering van sommige markeringen, waaronder die betreffende het aspect reiken bij de functie van medische secretaresse, tamelijk summier is. Gedaagde heeft de geschiktheid van deze functie echter wel gemotiveerd en de Raad acht het voldoende aannemelijk dat de geduide functie berekend is voor de belastbaarheid van appellant. Voorts is de Raad van oordeel dat gedaagde genoegzaam gemotiveerd heeft dat de functie verkooptelefonist ondanks de overschrijding van de belastbaarheid op het aspect zitten geschikt is te achten voor appellant. Appellant, die niet langer last heeft van een wortelcompressie, beschikt voor deze functie immers over een goede stoel en heeft de mogelijkheid tot vertreden. Evenzo acht de Raad de overschrijding van appellants belastbaarheid op het aspect buigen/torderen in de functie coupeuse acceptabel nu appellant, die 50 keer per uur tot 45 graden kan buigen, in deze functie maar 5 keer per uur tot 60 graden behoeft te buigen en overigens tot 30 graden. De Raad is tot slot van oordeel dat appellant functies op MAVO-niveau, zoals de functie van medisch secretaresse, kan verrichten. Voor de uitoefening van functies op MAVO-niveau wordt vereist dat appellant in voldoende mate moet kunnen lezen, schrijven en rekenen, zoals het lezen van een eenvoudige gebruiksaanwijzing of instructie. Appellant is er naar het oordeel van de Raad niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij, gezien zijn opleiding en werkervaring, aan dit niveau niet zou kunnen voldoen. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten. Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.S. Simon als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2004 (get.) H. van Leeuwen. (get.) M.B.M. Vermeulen. RG