Jurisprudentie
AQ7377
Datum uitspraak2004-07-12
Datum gepubliceerd2004-08-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 04/795
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2004-08-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 04/795
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
[...] Eiser vordert -zakelijk weergegeven- na wijziging van eis, gedaagde te veroordelen tot::
primair: de onmiddellijke invrijheidsstelling van eiser omdat de pij-maatregel reeds ten uitvoer is gelegd dan wel niet meer ten uitvoer kan worden gelegd; [...]
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 12 juli 2004,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 04/795 van:
[eiser],
thans verblijvende in Justitiële Jeugdinrichting "De Hunnerberg" te Nijmegen,
eiser,
procureur mr. M.T. Wernsen,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. A.Th.M. ten Broeke.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 juli 2004 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 maart 2002 is aan eiser de maatregel (onvoorwaardelijk) opgelegd van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: pij-maatregel) als bedoeld in artikel 77s Wetboek van Strafrecht (Sr.), terzake van verdenking van afpersing, meermalen gepleegd, en een poging tot diefstal met geweld (parketnummer 09/920211-00). Op 27 maart 2002 is het arrest onherroepelijk geworden.
1.2. Eiser heeft zich op 7 september 2001 onttrokken aan zijn voorlopige hechtenis in de zaak die tot het arrest van het gerechtshof heeft geleid. Eiser is aanwezig geweest bij de zittingen van het gerechtshof op 18 december 2001 en op 26 februari 2002.
1.3. Eiser is op 16 november 2001 uit andere hoofde, ter zake van verdenking uit hoofde van de artikelen 310 en 311 Sr., gedetineerd geraakt. Deze detentie heeft tot 24 juni 2002 voortgeduurd.
1.4. Eiser is op 24 juni 2002 in vrijheid gesteld, in plaats van te worden geplaatst in een justitiële jeugdinrichting in het kader van de opgelegde pij-maatregel.
1.5. Op 27 oktober 2003 is eiser in verzekering gesteld ter zake van een verdenking onder parketnummer 09/900996-03. Eiser is daarna wederom in vrijheid gesteld. Voor deze zaak heeft eiser een sepotbericht ontvangen.
1.6. Op 25 februari 2004 heeft eiser zich gemeld op het politiebureau in verband met een verdenking onder parketnummer 09/090582-04. Deze zaak is afgedaan door de politierechter op 3 mei 2004, waarbij eiser een taakstraf van 40 uur is opgelegd. Op 25 februari 2004 heeft gedaagde een aanvang gemaakt met de tenuitvoerlegging van de pij-maatregel. Hij is ingesloten en overgebracht naar "De Doggershoek" te Den Helder om als passant een behandelplek af te wachten.
1.7. Eiser is vervolgens overgeplaatst naar "De Hunnerberg" te Nijmegen (als passant). Hij staat op de wachtlijst voor een behandelplek in "Rentray" te Lelystad. Naar verwachting zal hij daar vanaf september of oktober 2004 behandeld gaan worden in het kader van de pij-maatregel.
1.8. Eiser heeft thans de leeftijd van 21 jaar bereikt.
1.9. Op 5 juli 2004 heeft de raadsman van gedaagde aan de raadsvrouw van eiser bericht dat eiser de daarop volgende dag in vrijheid zou worden gesteld. Op 6 juli 2004 heeft de raadsman van gedaagde aan de raadsvrouw van eiser medegedeeld, dat eiser toch niet in vrijheid zal worden gesteld, nu de toezegging niet de instemming had van de sectordirectie justitiële jeugdinrichtingen.
1.10. Gedaagde heeft desgevraagd op 7 juli 2004 bericht dat eiser, na de kort geding zitting, is aangehouden ter zake van verdenking van het plegen van het strafbaar feit van artikel 250a Sr en dat hij in verzekering is gesteld. Voorts zal hij aan de rechter-commissaris worden voorgeleid, waarbij zijn inbewaringstelling zal worden gevorderd.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert -zakelijk weergegeven- na wijziging van eis, gedaagde te veroordelen tot:
primair: de onmiddellijke invrijheidsstelling van eiser omdat de pij-maatregel reeds ten uitvoer is gelegd dan wel niet meer ten uitvoer kan worden gelegd;
subsidiair: de onmiddellijke invrijheidsstelling van eiser waarbij wordt bepaald dat eiser in vrijheid kan verblijven totdat de noodzaak van tenuitvoerlegging van de pij-maatregel is aangetoond door middel van een nieuw gedragskundig onderzoek naar eiser;
meer subsidiair: de invrijheidstelling van eiser tot aan de dag waarop een behandelplek voor eiser beschikbaar is en waarop aldus een aanvang kan worden gemaakt met de behandeling.
Daartoe voert eiser het volgende aan.
Het recht om de pij-maatregel ten uitvoer te leggen bestaat niet meer. Voor de pij-maatregel geldt dat de maatregel eindigt twee jaar nadat deze bij onherroepelijke uitspraak is bevolen. Een uitzondering bestaat slechts wanneer de veroordeelde uit anderen hoofde is gedetineerd dan wel zich aan de veroordeling heeft onttrokken. Vanaf 24 juni 2002 is eiser niet gedetineerd geweest uit anderen hoofde en was van ontvluchting geen sprake meer. De schorsing van één dag waarvan hij niet is teruggekeerd is gelegen voor de uitspraak van het hof waarbij de pij-maatregel is opgelegd. Bovendien was hij aanwezig op de zittingen van het hof. Eiser heeft zich derhalve niet aan de pij-maatregel onttrokken. Voorts is hij vanaf 24 juni 2002 nog in contact geweest met justitie. Op die momenten heeft justitie geen pogingen ondernomen de pij-maatregel daadwerkelijk ten uitvoer te leggen. Tenslotte is aan eiser de toezegging gedaan door de raadsman van gedaagde dat hij in vrijheid zou worden gesteld.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Uitgangspunt is dat op grond van artikel 77s Sr de pij-maatregel eindigt na verloop van twee jaren nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden. Blijkens de memorie van toelichting op de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (hoofdstuk XVI, artikel 81 onder f) is op die regel in artikel 77s lid 7 Sr - analoog aan de regeling voor terbeschikkinggestelden - een uitzondering opgenomen voor het geval dat degene die de pij-maatregel betreft uit anderen hoofde is gedetineerd of zich aan zijn detentie heeft onttrokken. In de literatuur is voor terbeschikkingstelling aangenomen dat de termijn van de terbeschikkingstelling doorloopt voor zover de terbeschikkinggestelde zich geoorloofd in vrijheid bevindt (Penitentiair recht, IX, pag. 563). Naar voorlopig oordeel dient voor de pij-maatregel uit te worden gegaan van dezelfde regel, nu in dat verband een analoge regeling is getroffen als voor de terbeschikkingstelling geldt. Nu eiser zich na 24 juni 2002 geoorloofd in vrijheid bevond, is vanaf dat moment de termijn van twee jaar gaan lopen. Dit brengt mee dat de termijn voor de pij-maatregel is gaan lopen vanaf 24 juni 2002 en op 24 juni 2004 is geëindigd en derhalve niet - zoals gedaagde betoogt - eerst is gaan lopen op 25 februari 2004, het moment waarop de tenuitvoerlegging van de pij-maatregel ten aanzien van eiser daadwerkelijk is aangevangen. Voor een dergelijke interpretatie van artikel 77s Sr bestaan geen wettelijke aanknopingspunten.
3.2 Het voorgaande brengt mee dat wanneer gedaagde verdere toepassing van de pij-maatregel ten aanzien van eiser verlangde, hij op de voet van artikel 77t Sr de termijn voor toepassing van de pij-maatregel had moeten laten verlengen. Dat is echter niet binnen de daarvoor in artikel 77t Sr gestelde termijn gebeurd.
Artikel 509oa Wetboek van Strafvordering (Sv) is in artikel 77t lid 1 Sr echter van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit brengt mee dat een vormverzuim als het onderhavige - de niet tijdige verlenging van de pij-maatregel - geheeld kan worden voor zover binnen redelijke termijn nadat de termijn voor de vordering om een verlenging in te dienen is verlopen, wordt verzocht om verlenging van de maatregel. Dit dient te geschieden door het indienen van een vordering daartoe bij de Rechtbank en in gevallen als de onderhavige ook onverwijld bij de rechter-commissaris om voorlopige voortzetting van de maatregel. In die met voldoende waarborgen omklede rechtsgang zal door de strafrechter kunnen worden beoordeeld of voortzetting van de pij-maatregel ten aanzien van eiser geboden is en door de rechter-commissaris of voorlopige voortzetting geïndiceerd is. Vereist is daarvoor wel dat eiser een gevaar oplevert voor de veiligheid van anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Mede gelet op de omstandigheid dat eiser na de kort geding zitting wederom is aangehouden voor een verdenking van een ernstig feit, valt te verwachten dat de strafrechter zal oordelen dat aan het laatstgenoemde vereiste is voldaan.
3.3 Nu de onder 3.2 genoemde mogelijkheid nog openstaat, kan niet zonder meer worden gezegd dat eiser zich onrechtmatig in detentie bevindt. Ook het feit dat een toezegging is gedaan dat eiser in vrijheid zou worden gesteld, maakt dat niet anders. De toezegging is zeer korte tijd na het doen ervan weer ingetrokken. Hoewel aan eiser kan worden toegegeven dat dit een zeer ongelukkige gang van zaken is, evenals overigens de vrijlating op 24 juni 2002 en de niet adequate signalering in de periode daarna, kon hij naar voorlopig oordeel geen gerechtvaardigd vertrouwen aan die toezegging ontlenen. Deze toezegging is gedaan in strijd met artikel 553 Sv en bovendien heeft gedaagde binnen zeer korte termijn na het doen ervan aangegeven dat deze onbevoegd is gedaan en niet gestand zal worden gedaan.
3.4. De enige mogelijkheid die gedaagde gelet op het voorgaande rest, is het zo spoedig mogelijk doen van een vordering om verlenging van de pij-maatregel eventueel gekoppeld aan een vordering om voorlopige voortzetting ervan. Naar voorlopig oordeel beantwoordt een termijn van vier dagen na heden aan de eis van onverwijldheid voor de indiening van een vordering tot voorlopige voortzetting. Gedaagde zal derhalve in de gelegenheid worden gesteld binnen die termijn een vordering om verlenging in te dienen.
3.5. Voorts zal worden bepaald dat indien gedaagde niet een vordering tot voorlopige voortzetting indient of indien de rechter-commissaris niet besluit tot voorlopige voortzetting van de pij-maatregel, eiser in het kader van zijn detentie voor de pij-maatregel in vrijheid gesteld dient te worden. Gedaagde heeft dan alsnog de mogelijkheid bij de rechtbank een vordering tot verlenging in te dienen op de voet van artikel 77t Sr juncto 509 oa Sv.
3.6. Het voorgaande leidt tot de hierna te vermelden beslissing.
Gedaagde zal, nu het kort geding niet nodeloos door eiser is ingesteld en als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De dagvaardingskosten zullen worden afgewezen nu deze onvoldoende gespecificeerd zijn.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Stelt gedaagde in de gelegenheid binnen vier dagen na het wijzen van dit vonnis een vordering tot voorlopige voortzetting in te dienen als bedoeld in artikel 77t Sr tot verlenging van de pij-maatregel van eiser.
Bepaalt dat, indien gedaagde geen vordering tot voorlopige voortzetting indient binnen genoemde termijn of indien de rechter-commissaris niet besluit tot voorlopige voortzetting, eiser in vrijheid dient te worden gesteld in het kader van zijn detentie voor de pij-maatregel.
Veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op € 944,--, waarvan € 703,-- aan salaris procureur en € 241,-- aan griffierecht, welke kosten op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moeten worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juli 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
esk