Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7307

Datum uitspraak2004-08-18
Datum gepubliceerd2004-08-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers04-1325
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Een voorziening die ertoe strekt dat de panden in het zogenaamde Raaksgebied worden beschouwd als zijnde een gemeentelijk monument is te verstrekkend, nu het niet waarschijnlijk is dat het daaromtrent alsnog te nemen besluit daartoe zal leiden. Wel moeten burgemeester en wethouders van Haarlem binnen zes weken alsnog een beslissing nemen omtrent het verzoek de panden als gemeentelijk monument aan te wijzen.


Uitspraak

Reg. nr: Awb 04-1325 Uitspraakdatum: 18 augustus 2004 RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht Voorzieningenrechter U I T S P R A A K (artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht) op een verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van: stichting De Hoeksteen, gevestigd te Haarlem, verzoekster, gemachtigde: mr. M.A.M. Dieperink, advocaat te Amsterdam, -- tegen -- het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder, gemachtigde: mr. B.C. Romijn, advocaat te Haarlem, derde partij: besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid '[X] B.V.', gevestigd te Den Haag, gemachtigde: mr. M.H.J. van Driel, advocaat te Amsterdam. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij brief van 31 december 2003, door verweerder op 5 januari 2004 ontvangen, is door verzoekster aan verweerder verzocht om de navolgende panden, HBS-B met gymzaal en dienstwoning, HBS-A met gymzaal en dienstwoning, Mulo-school, de Jacobskerk of Wijnkerk met dienstwoning, Hoeksteenkerk met kosterwoning, alle gelegen in het zogenoemde Raaksgebied te Haarlem, aan te wijzen als gemeentelijk monument als bedoeld in de Monumentenverordening 1994. Bij brief van 13 juni 2004 is door verzoekster tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag van 31 december 2003 een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 3 augustus 2004 is door verzoekster aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 augustus 2004, alwaar [naam persoon], vice-voorzitster van de stichting en de gemachtigde voornoemd in persoon zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid '[X] B.V.', hierna [X], is verschenen de gemachtigde voornoemd. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partijen bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2. Ter zitting heeft verzoekster haar verzoek aangepast. Verzocht wordt verweerder op te dragen om binnen een week na deze uitspraak een beslissing te nemen op het verzoek van verzoekster van 31 december 2003, dan wel een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie acht te moeten nemen. Daarbij wordt met betrekking tot de panden achter de HBS-B verzocht om te bepalen dat deze panden worden behandeld als ware zij reeds aangewezen als gemeentelijk monument totdat door verweerder een beslissing is genomen op het verzoek van verzoekster van 31 december 2003 en de termijn voor het maken van bezwaar daartegen is verstreken, dan wel een termijn die de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren. 2.3. Ten eerste wordt door verzoekster aangevoerd dat [X] ten onrechte als partij in onderhavig geding deelneemt, omdat zij niet als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden gezien nu het gaat om het niet tijdig nemen van een beslissing op een aanvraag van verzoekster en [X] geen eigenares is van het perceel van de HBS-B. 2.4. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan een houder van een sloop- of bouwvergunning rechtstreeks in zijn belang getroffen worden door een besluit waarbij de panden, waarop die sloop- of bouwvergunning betrekking heeft, geplaatst worden op een - in dit geval - gemeentelijke monumentenlijst. Immers, door plaatsing op die lijst krijgen de panden een beschermde status met alle rechten en plichten van dien. Of, in dit geval, [X] wel of niet eigenares is van de grond, is niet van belang. Het belang van [X] kan bij de in geding zijnde besluitvorming rechtstreeks worden betrokken. 2.5. Ten aanzien van het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van 31 december 2003 overweegt de voorzieningenrechter het volgende. 2.6. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, Awb heeft gedaan. 2.7. Ingevolge artikel 4:14, eerste lid, Awb stelt het bestuursorgaan, indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Ingevolge het derde lid van dit artikel stelt het bestuursorgaan, indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. 2.8. Ingevolge artikel 6:2 Awb worden voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, met een besluit gelijkgesteld: a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en b. het niet tijdig nemen van een besluit. 2.9. In het onderhavige geval is de aanvraag van verzoekster, gedateerd 31 december 2003, bij verweerder ingekomen op 5 januari 2004. Bij brief van 16 januari 2004 heeft verweerder medegedeeld dat op uiterlijk 4 maart 2004 een schriftelijk besluit zal worden verzonden. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 1 maart 2004 aan verzoekster medegedeeld dat de beslistermijn op grond van artikel 4:14 Awb, wordt verlengd met drie maanden zodat uiterlijk op 6 juni 2004 een besluit zal worden genomen. 2.10. Bij brief van 2 juni 2004 heeft verweerder medegedeeld dat op 1 juni 2004 besloten is om het besluit op de aanvraag van 31 december 2003 aan te houden totdat onherroepelijk is komen vast te staan of de litigieuze panden worden aangewezen als rijksmonumenten. 2.11. Bij brief van 13 juni 2004 heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend onder meer tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag. 2.12. Gesteld noch gebleken is van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn waarbinnen verweerder op de aanvraag dient te beslissen. Hieruit volgt dat het bepaalde onder artikel 4:14, derde lid, Awb van toepassing is. 2.13. Gelet op de omstandigheden van het geval kan geconcludeerd worden dat de termijn waarbinnen zo spoedig mogelijk moest zijn beslist op de aanvraag van 31 december 2003 op het moment van de indiening van het bezwaarschrift was verstreken. Nu ook thans nog niet is beslist, betekent zulks dat het verzoek, voor zover gevraagd is verweerder op te dragen een beslissing op de aanvraag te nemen, moet worden toegewezen. Dat verweerder, zoals ter zitting is aangevoerd, de beslissing aanhoudt in afwachting van de beslissing van de staatssecretaris omtrent plaatsing van de panden op de rijksmonumentenlijst, laat onverlet dat verweerder in het kader van de behandeling van deze aanvraag, die op zijn eigen merites moet worden beoordeeld, de in de Awb geldende beslistermijnen in acht dient te nemen. 2.14. Verzoekster heeft verzocht om verweerder op te dragen binnen een week na de uitspraak een beslissing te nemen op haar verzoek van 31 december 2004. De voorzieningenrechter acht deze termijn voor verweerder te kort nu verweerder ter zitting heeft aangegeven dat, zoals ook in de Monumentenverordening 1994 is bepaald, advies moet worden gevraagd aan de Monumentencommissie, thans de Welstand en Monumentencommissie. Een uiteindelijk beslissing kan, zoals door verweerder ter zitting is aangegeven, binnen zes weken worden genomen. De voorzieningenrechter acht deze termijn redelijk. 2.15. Het verzoek van verzoekster om de panden aan te merken als ware zij aangewezen als gemeentelijk monument dan wel een andere voorziening te treffen waardoor de litigieuze panden voorlopig niet gesloopt worden is in deze procedure een verstrekkende voorziening die, gelet op de consequenties daarvan, in beginsel slechts voor toewijzing in aanmerking komt indien thans reeds met grote mate van zekerheid aannemelijk moet worden geacht dat de panden achter de HBS-B op de gemeentelijke monumentenlijst worden geplaatst. 2.16. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat door verzoekster onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat plaatsing van deze panden op de gemeentelijke monumentenlijst te verwachten valt. Uit hetgeen verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, namelijk dat een sloopvergunning voor die panden inmiddels is verleend, de discretionaire bevoegdheid van verweerder ten aanzien van het plaatsen op de gemeentelijke monumentenlijst en het terughoudend beleid dat verweerder thans voert ten aanzien van het plaatsen van panden op de gemeentelijke monumentenlijst, onder meer in verband met de financiƫle consequenties, blijkt eerder het tegendeel. Daarbij is evenzeer van belang het feit dat verweerder er op gewezen heeft dat weliswaar in een aantal rapporten gesteld wordt dat sprake zou zijn van waardevolle panden, maar dat dit nog niet wil zeggen dat reeds op basis daarvan plaatsing op een gemeentelijke monumentenlijst aangewezen is. Het door verweerder ingenomen standpunt kan op voorhand niet voor onjuist worden gehouden. 2.17. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat dit onderdeel van het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het verzoek zal dan ook in zoverre worden afgewezen. 2.18. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen. 3. Beslissing De voorzieningenrechter 3.1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag van 31 december 2003 te nemen; 3.2. wijst het verzoek voor het overige af; 3.3. veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van ? 644,-- , welk bedrag geheel toe te rekenen is aan door derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Haarlem aan verzoekster; 3.4. gelast de gemeente Haarlem aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ad ? 273,-- te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van B.E. Willems, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2004 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op : RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.