Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7094

Datum uitspraak2004-08-20
Datum gepubliceerd2004-08-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097120-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Europees aanhoudingsbevel (EAB), overleveringswet, Zweden, illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, MEERVOUDIGE KAMER 9C Parketnummer: 13/097120-04 RK nummer: 04/2855 Datum uitspraak: 20 augustus 2004 UITSPRAAK Inzake overlevering in het kader van een Europees aanhoudingsbevel. GEZIEN de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 juli 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door Christel Wurnell, Detective Superintendent, Stockholm (Zweden), op 16 juli 2004. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende [adres] zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuw Vosseveld te Vught, hierna te noemen de opgeëiste persoon. GEZIEN de overige stukken. GELET OP de behandeling ter openbare zitting van deze recht-bank en kamer van 13 augustus 2004, waar zijn gehoord de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouwe, mr. E.A.M. Mannheims, advocaat te Amsterdam. OVERWEGENDE De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Belgische nationaliteit heeft. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 10 jaar. Het Hof van Beroep voor Scania en Blekinge (Zweden) heeft deze vrijheidsstraf bij vonnis van 3 maart 1999 aan de opgeëiste persoon opgelegd. Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB. Deze feiten zijn naar het recht van de uitvaardigende staat strafbaar en staan vermeld onder nummer 5 op bijlage 1 van de OLW, te weten: illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Op deze feiten is naar het recht van de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. Ten aanzien van de gevoerde verweren De raadsvrouwe heeft ter zitting onder meer aangevoerd dat, nu ook België een verzoek tot overlevering heeft ingediend ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een Belgisch vonnis, artikel 26, derde lid OLW van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat de officier van justitie vermeldt aan welk van de Europese aanhoudingsbevelen voorrang zal worden gegeven. De officier van justitie dient daarbij rekening te houden met een aantal in die wet genoemde omstandigheden. Op grond hiervan dient de opgeëiste persoon, aldus de raadsvrouwe, eerst te worden overgeleverd aan België aangezien het in België gepleegde misdrijf (moord) ernstiger is dan overtreding van de Opiumwet waarvoor de opgeëiste persoon in Zweden is veroordeeld. Voorts heeft de raadsvrouwe uit een schrijven van de Procureur des Konings te Tongeren d.d. 22 juli 2004 opgemaakt dat verderlevering vanuit België naar Zweden tot de mogelijkheden behoort. Tenslotte heeft de raadsvrouwe betoogd dat ook in het belang van resocialisatie overlevering aan België de voorkeur verdient, aangezien de opgeëiste persoon Belg is en zijn ouders en vrienden in België wonen. De rechtbank overweegt als volgt Niet is gebleken dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten waarvoor zijn oplevering is gevraagd. Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. In casu is er sprake van samenloop van het onderhavige aanhoudingsbevel en een aanhoudingsbevel uit België. Artikel 26, derde lid OLW is derhalve van toepassing. Dhr. M. Zegers, Procureur des Konings te Tongeren, deelt in een brief d.d. 22 juli 2004 aan de Federale Procureur te Brussel mee, dat de reden waarom men voorrang wenst te geven aan het Zweedse aanhoudingsbevel is gelegen in de omstandigheid dat [opgeëiste persoon] een Belg is en “dat België niet zonder meer zijn onderdaan aan Zweden zal uitleveren zonder garantie dat de straf in België kan worden uitgevoerd”. In haar schriftelijke samenvatting overweegt de officier van justitie te dien aanzien dat voorrang wordt gegeven aan overlevering voor het Europees aanhoudingsbevel afkomstig van de Zweedse justitiële autoriteiten, rekening houdend met het belang van een goede rechtsbedeling, in het bijzonder met de nationaliteit van de opgeëiste persoon die een belemmering zal vormen voor de verderlevering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar keuze kunnen komen. Derhalve bevestigt de rechtbank het oordeel van de officier van justitie dat aan het Zweedse EAB voorrang dient te worden gegeven. GEZIEN de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet; RECHTDOENDE STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Zweedse justitiële autoriteiten ten behoeve van tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. F. Salomon, voorzit-ter, mrs. E.D. Bonga-Sigmond en N. Rozemond, rech-ters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, grif-fier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2004. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. RECHTBANK AMSTERDAM, MEERVOUDIGE KAMER 9C Parketnummer: 13/079119-04 RK nummer: RK 04/2856 Datum uitspraak: 20 augustus 2004 UITSPRAAK Inzake overlevering in het kader van een Europees aanhoudingsbevel. GEZIEN de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 juli 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd 8 juli 2004 door Michel Zegers, Eerst Substituut Procureur des Konings te Tongeren (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende [adres] zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuw Vosseveld te Vught, hierna te noemen de opgeëiste persoon. GEZIEN de overige stukken. GELET OP de behandeling ter openbare zitting van deze recht-bank en kamer van 13 augustus 2004, waar zijn gehoord de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouwe, mr. E.A.M. Mannheims, advocaat te Amsterdam. OVERWEGENDE De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Belgische nationaliteit heeft. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van de volgende vrijheidsstraffen: a. 25 jaar, opgelegd door het Hof van Assisen te Tongeren op 25 september 2003; b. 15 maanden, opgelegd door het Hof van Beroep Antwerpen op 28 juni 2001; c. 10 maanden, opgelegd door de Correctionele Rechtbank Hasselt op 15 juli 2003. Deze vonnissen/arresten betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB. Het feit bedoeld onder a. is naar het recht van de uitvaardigende staat strafbaar en het feit onder a. staat vermeld onder nummer 14 op bijlage 1 van de Overleveringswet (OLW), te weten: moord en doodslag en zware mishandeling. Op dit feit is naar het recht van de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. De feiten bedoeld onder b. en c. zijn niet genoemd in voornoemde bijlage, zodat de rechtbank dient na te gaan of bedoelde feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Deze feiten zijn zowel naar het recht van de uitvaardigende staat als naar Nederlands recht strafbaar. Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld. De feiten worden naar Nederlands recht gekwalificeerd als: ten aanzien van b: - valsheid in geschrift, - opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst - heling, meermalen gepleegd, - diefstal; ten aanzien van c: diefstal, meermalen gepleegd. Ten aanzien van de gevoerde verweren De raadsvrouwe heeft ter zitting onder meer als verweer gevoerd dat de overlevering ter fine van executie van het vonnis van de Correctionele Rechtbank Hasselt d.d. 15 juli 2003 niet kan worden toegestaan, nu reeds 1004 dagen van de vrijheidsstraf zijn geëxecuteerd en het derhalve niet een vrijheidsstraf van tenminste vier maanden betreft. Voorts heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat, nu ook Zweden een verzoek tot overlevering heeft ingediend ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een Zweeds vonnis, artikel 26, derde lid, OLW van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat de officier van justitie vermeldt aan welk van de Europese aanhoudingsbevelen voorrang zal worden gegeven. De officier van justitie dient daarbij rekening te houden met een aantal in die wet genoemde omstandigheden. Op grond hiervan dient de opgeëiste persoon, aldus de raadsvrouwe, eerst te worden overgeleverd aan België aangezien het in België gepleegde misdrijf (moord) ernstiger is dan overtreding van de Opiumwet waarvoor de opgeëiste persoon in Zweden is veroordeeld. Voorts heeft de raadsvrouwe uit een schrijven van de Procureur des Konings te Tongeren d.d. 22 juli 2004 opgemaakt dat verderlevering vanuit België naar Zweden tot de mogelijkheden behoort. Tenslotte heeft de raadsvrouwe betoogd dat ook in het belang van resocialisatie overlevering aan Belgë de voorkeur verdient, aangezien de opgeëiste persoon Belg is en zijn ouders en vrienden in België wonen. De rechtbank overweegt als volgt Niet is gebleken dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten waarvoor zijn overlevering is gevraagd. Uit een brief van 12 augustus 2004 van B. Helsen namens de Procureur des Konings te Tongeren begrijpt de rechtbank dat de bovengenoemde straffen als één geheel dienen te worden beschouwd en dat de opgeëiste persoon veroordeeld is tot een gevangenisstraf van in totaal 9875 dagen, waarvan hij 1016 dagen gedetineerd is geweest. De rechtbank zal de raadsvrouwe dan ook niet volgen in haar verweer dat zich hier geen situatie als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder b OLW zou voordoen. Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. In casu is er sprake van samenloop van het onderhavige aanhoudingsbevel en een aanhoudingsbevel uit Zweden. Artikel 26, derde lid OLW is derhalve van toepassing. Dhr. M. Zegers, Procureur des Konings te Tongeren, deelt in een brief d.d. 22 juli 2004 aan de Federale Procureur te Brussel mee, dat de reden waarom men voorrang wenst te geven aan het Zweedse aanhoudingsbevel is gelegen in de omstandigheid dat [opgeëiste persoon] een Belg is en “dat België niet zonder meer zijn onderdaan aan Zweden zal uitleveren zonder garantie dat de straf in België kan worden uitgevoerd”. In haar schriftelijke samenvatting overweegt de officier van justitie te dien aanzien dat voorrang wordt gegeven aan overlevering voor het Europees aanhoudingsbevel afkomstig van de Zweedse justitiële autoriteiten, rekening houdend met het belang van een goede rechtsbedeling, in het bijzonder met de nationaliteit van de opgeëiste persoon die een belemmering zal vormen voor de verderlevering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar keuze kunnen komen. Derhalve bevestigt de rechtbank het oordeel van de officier van justitie dat aan het Zweedse EAB voorrang dient te worden gegeven. GEZIEN de artikelen 225 eerste en tweede lid, 310/311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet; RECHTDOENDE STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Belgische justitiële autoriteiten ten behoeve van tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter, mrs. F. Salomon en K. Rozemond, rech-ters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, grif-fier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2004. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.