Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7089

Datum uitspraak2004-08-11
Datum gepubliceerd2004-08-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/3755 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering; Beperkingen niet onjuist vastgelegd in het belastbaarheidspatroon.


Uitspraak

02/3755 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Namens appellant is mr. T. Scholtus, advocaat te ’s-Gravenhage, op bij beroepschrift vermelde gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank ’s-Gravenhage op 5 juni 2002 tussen partijen gegeven uitspraak (reg.nr. AWB 01/992 WAO), waarnaar hierbij wordt gewezen. Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 30 juni 2004, waar namens appellant is verschenen zijn gemachtigde, mr. Scholtus, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door G.J. Samson, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING Appellant, op dat moment werkzaam als grondwerker, is op 13 januari 1999 uitgevallen wegens rugklachten. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is hij op 27 oktober 1999 onderzocht door verzekeringsarts N. Deguelle, die op dezelfde datum een rapport heeft uitgebracht. Hierin is vermeld dat appellant beperkt is met betrekking tot rugbelastende werkzaamheden. De desbetreffende beperkingen zijn vastgelegd in een belastbaarheidspatroon, gedateerd 27 oktober 1999, aan de hand waarvan voor appellant functies zijn geselecteerd. Bij besluit van 13 december 1999 heeft gedaagde geweigerd om aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op minder dan 15% moet worden gesteld. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts C.T.M. Linthorst op 7 juni 2000 en op 16 januari 2001 rapporten uitgebracht. De conclusie van deze rapporten luidt dat, mede rekening houdend met de brief van de behandelend orthopedisch chirurg Q.G.B. Feilzer van 15 juni 2000, bij het opstellen van het belastbaarheidspatroon van 27 oktober 1999 voldoende rekening is gehouden met de medische beperkingen van appellant. De bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe heeft op 27 september 2000 en op 8 december 2000 rapporten uitgebracht. Hierin is vermeld dat een aantal functies dient te vervallen, dat in de plaats hiervan een aantal andere functies kan worden voorgehouden en dat op basis van de nieuwe selectie van functies de mate van arbeidsongeschiktheid op 15 tot 25% moet worden gesteld. Bij besluit van 8 februari 2001 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde de bezwaren van appellant in zoverre gegrond verklaard dat aan hem met ingang van 12 januari 2000 een WAO-uitkering wordt toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, maar de rechts- gevolgen ervan in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank in de eerste plaats overwogen dat de bezwaarprocedure op onzorgvuldige wijze is verlopen, omdat gedaagde, ondanks een verzoek daartoe van de gemachtigde van appellant, een aantal belangrijke arbeidskundige stukken waarop het besluit van 13 december 1999 berust, niet heeft toegezonden. Volgens de rechtbank heeft appellant hierdoor de bezwaarprocedure niet naar behoren kunnen voeren. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aan- knopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat gedaagde van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat door gedaagde voldoende is gemotiveerd op grond waarvan de (uiteindelijk) aan appellant voorgehouden functies, ondanks een aantal voorkomende markeringen, in medisch opzicht geschikt moeten worden geacht. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat gedaagde bij het bestreden besluit appellant terecht heeft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%. In hoger beroep heeft appellant onder meer naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. In dit verband heeft appellant opgemerkt dat gedaagde tijdens de bezwaar- procedure heeft verzuimd een aantal stukken toe te sturen van zowel medische als arbeidskundige aard, waardoor appellant is belemmerd in het naar voren brengen van argumenten. Voorts heeft appellant onder andere aangevoerd dat gedaagde zijn medische beperkingen heeft onderschat. Met betrekking tot een aantal van de aan hem voorgehouden functies heeft appellant gemotiveerd betwist dat deze in medisch opzicht passend zijn. Gedaagde heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht is vastgesteld op 15 tot 25%. De Raad overweegt in de eerste plaats dat hij niet tot de conclusie is kunnen komen dat de rechtbank geen toepassing had mogen geven aan artikel 8:72, derde lid, van de Awb. In dit verband merkt de Raad op dat appellant in eerste aanleg alsnog de beschikking heeft gekregen over de desbetreffende stukken en dat hij de gelegenheid heeft gehad om op deze stukken te reageren. Naar het oordeel van de Raad kon de rechtbank daarom - uitgaande van haar oordeel dat het bestreden besluit inhoudelijk juist is te achten - met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen ervan in stand laten. Hierbij merkt de Raad nog op dat de gemachtigde van appellant blijkens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 25 april 2002 desgevraagd heeft verklaard de voorkeur te geven aan (mede) een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit boven (slechts) een vernietiging van het bestreden besluit wegens een onzorgvuldige totstandkoming. Wat betreft de inhoudelijke kant van de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling overweegt de Raad als volgt. Het is de Raad niet gebleken dat in het belastbaarheidspatroon dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit de voor appellant geldende medische beperkingen onjuist zijn weergegeven. In dit verband wijst de Raad erop dat blijkens de eerdergenoemde rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 7 juni 2000 en 16 januari 2001 rekening is gehouden met de rugklachten van appellant en met de door de behandelend orthopedisch chirurg verstrekte informatie. Voorts merkt de Raad op dat appellant geen medische gegevens in het geding heeft gebracht ter ondersteuning van het door hem ingenomen standpunt. Mede gelet op het rapport van bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest en bezwaararbeidsdeskundige P. de Zeeuw van 21 augustus 2002 alsmede het rapport van dezelfde datum van bezwaararbeidsdeskundige P. de Zeeuw is de Raad van oordeel dat van de zijde van gedaagde voldoende is toegelicht dat de aan appellant uiteindelijk voorgehouden functies in medisch opzicht passend zijn. Naar aanleiding van hetgeen de gemachtigde van appellant in dit verband ter zitting van de Raad naar voren heeft gebracht overweegt de Raad nog het volgende. In de verwoording functiebelasting van de functie inpakker koekjes (fb-code 9717) is bij het aspect trappenlopen aangegeven dat tweemaal per uur 25 treden moet worden gelopen, waarbij als toelichting is vermeld: ‘Begin en einde dienst (kantine 1e verdieping)’. Gelet op deze nadere precisering van de vereiste mate van trappenlopen is de Raad met gedaagde van oordeel dat deze functie binnen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid valt. Ook de functie van inpakker schokbrekers (fb-code 9718) kan, zoals in het rapport van bezwaararbeidsdeskundige P. de Zeeuw van 21 augustus 2002 is aangegeven, passend worden geacht, mede gezien de toelichting in de desbetreffende verwoording functiebelasting die bij het aspect zitten is vermeld: ‘Tafel in hoogte instelbaar; mag ook staande werken’. Het is de Raad ook overigens niet gebleken dat bij het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant onjuist is vastgesteld. Het hoger beroep treft daarom geen doel. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb heeft de Raad geen aanleiding gezien. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004. (get.) Ch. van Voorst. (get.) J.E.M.J. Hetharie