Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7072

Datum uitspraak2004-07-27
Datum gepubliceerd2004-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 2004 / 230 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Termijnoverschrijding indiening gronden. Waarde 'verzend-controle-rapport' van faxapparaat verzender.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Reg.nr.: AWB 2004 / 230 WAO UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen [eiseres] te [woonplaats], eiseres, en Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen -Maastricht-, gevestigd te Amsterdam, verweerder. Datum bestreden besluit: 5 januari 2004. Kenmerk: B&B 22500710 088798677. Geen behandeling ter zitting. I. OVERWEGINGEN. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 5 januari 2004 heeft verweerder een door eiseres ingediend bezwaarschrift van 9 september 2003 tegen een door verweerder genomen besluit van 28 juli 2003 inzake de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ongegrond verklaard. Tegen eerstgenoemd besluit heeft mw. mr. F.H. Kuiper, advocate te Maastricht, namens eiseres bij faxbericht van 16 februari 2004 beroep ingesteld bij deze rechtbank. In het pro-forma beroepschrift wordt het volgende aangevoerd: “Eiseres is van mening dat in redelijkheid bovenbedoelde beslissing op bezwaar (en het onderliggende besluit) niet genomen had kunnen worden en dat het besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.”. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 27 december 2001 (JB 2002/75), van oordeel dat deze passage geen enkele duidelijkheid verschaft omtrent hetgeen partijen verdeeld houdt. Die passage kan dan ook niet als grond, als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden beschouwd, in welk artikellid is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Ingevolge artikel 4 van de Procesregeling bestuursrecht van 15 oktober 2003 (Stcrt. 2003/206) geeft de rechtbank, indien zij vaststelt dat sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, daarvan kennis aan de indiener van het beroepschrift. Daarbij stelt zij de indiener van het beroep-schrift in de gelegenheid het verzuim binnen vier weken te herstellen. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Procesregeling bestuursrecht wordt een door de rechtbank gestelde termijn slechts verlengd in uitzonderlijke omstandigheden en indien daarom binnen die termijn schriftelijk en gemotiveerd wordt verzocht. Bij brief van 17 februari 2004 (met bericht van ontvangst) heeft de griffier van deze rechtbank de gemachtigde van eiseres meegedeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de eis dat het ten minste de gronden van het beroep bevat, en (de gemachtigde van) eiseres verzocht zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na de dagtekening van die brief de gronden van het beroep in te dienen. Daarbij is meegedeeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien de gemachtigde van eiseres voormeld verzuim niet herstelt. Deze termijn vangt aan op de dag nadat voornoemde brief -met handtekening retour- is verzonden, in casu 18 februari 2004 en de gronden waarop het beroep berust zijn nog tijdig ingediend bij de rechtbank indien dit geschiedt op de laatste dag van de hierboven genoemde termijn, in casu op 16 maart 2004. De gronden waarop het beroep berust zijn door de gemachtigde van eiseres eerst per faxbericht van 17 maart 2004 bezorgd en per post ingekomen ter griffie van deze rechtbank d.d. 18 maart 2004, derhalve te laat. In geval van termijnoverschrijding blijft ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het is de rechtbank niet ontgaan dat de gemachtigde van eiseres bij faxbericht van 17 maart 2004 de rechtbank heeft doen weten: “(...) doe ik u bijgaand het journaal toekomen van het aanvullend beroepschrift die ik d.d. 16 maart jl. aan U deed toekomen. Het journaal geeft echter “bezig” aan, waardoor de fax u niet heeft bereikt. Hedenochtend heb ik het aanvullend beroepschrift dan ook opnieuw gefaxt. Tevens werd het aanvullend beroepschrift op 16 maart jl. per post aan U toegezonden.”. Het standpunt van de gemachtigde van eiseres dat middels een “verzend controle rapport” kan worden aangetoond dat in casu sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, deelt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt daartoe, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 29 maart 2002 (JB 2002/155), dat niet iedere fax die wordt verzonden ook daadwerkelijk door de geadresseerde wordt ontvangen; het faxbericht schept daartoe weliswaar het vermoeden, doch geeft geen zekerheid. Die zekerheid wordt eerst verkregen via het journaal van ontvangst van de ontvanger. Het door de gemachtigde van eiseres gestelde feit - verzending van het aanvullend beroepschrift per fax d.d. 16 maart 2004 aan deze rechtbank - is niet komen vast te staan. Uit het overgelegde verzend controle bericht leidt de rechtbank enkel af dat de gemachtigde op 16 maart 2004 om 15.33 heeft gepoogd het betreffende stuk naar de rechtbank te faxen. Niet is gebleken dat dat stuk op die dag op een later tijdstip naar de rechtbank is gefaxt. Verder overweegt de rechtbank dat het in casu op de weg van de gemachtigde van eiseres had gelegen op 16 maart 2004 telefonisch contact op te nemen met de griffie van deze rechtbank met de vraag of er technische problemen zijn met het faxapparaat van de rechtbank Maastricht, sector bestuursrecht 043-3437621, en of er nog andere faxapparatuur aanwezig is waar het aanvullend beroepschrift naar gefaxt kan worden. Nu de gemachtigde van eiseres dit heeft nagelaten, dient zulks voor eigen rekening en risico van eiseres te komen. Met het telefonisch onderhoud van een van de medewerkers van de griffie van deze rechtbank d.d. 17 maart 2004 was de hierboven gestelde hersteltermijn voor het indienen van de gronden reeds verstreken. Ten aanzien van het betoog dat het aanvullend beroepschrift ook op 16 maart jl. per post aan de rechtbank is toegezonden, wordt het volgende overwogen. Voor wat betreft het tijdstip van ter post bezorging moet worden uitgegaan van het poststempel van PTG-post nu een door een frankeermachine aangebrachte datumaanduiding geen overtuigend bewijs oplevert voor de per post bezorging op die datum en ook niet is gebleken dat de behandeling van het betreffende poststuk vertraging heeft opgelopen (CRvB 5 april 1995, AAW/WAO 1993/1348, gepubliceerd in RSV 1995/247). Het aanvullend beroepschrift, dat is gedateerd op 16 maart 2004, is aangeboden in een met een eigen frankeermachine op 16 maart 2004 afgestempelde enveloppe en is op 18 maart 2004 ingekomen ter griffie van deze rechtbank, derhalve (ook) te laat. De enveloppe bevat géén poststempel van PTG-Post. Door met het indienen van de gronden waarop het beroep berust te wachten tot op de allerlaatste dag van de hersteltermijn, heeft de gemachtigde van eiseres een risico genomen dat thans is ingetreden. Dit risico moet voor rekening van eiseres blijven. Gelet op een en ander en in aanmerking genomen de datum van ontvangst van het aanvullend beroepschrift door de griffie van de rechtbank, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen dat de gemachtigde van eiseres het aanvullend beroepschrift tijdig, te weten uiterlijk 16 maart 2004 heeft ingediend. Op grond van de hiervoor vermelde bepalingen van de Awb en de Procesregeling bestuursrecht is de rechtbank van oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank sluit, gelet op het voorgaande, het onderzoek en beslist op grond van de artikelen 8:54 en 8:70 van de Awb als volgt. II. BESLISSING. De rechtbank Maastricht verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus gedaan door mr. M.C.A.E. van Binnebeke in tegenwoordigheid van E.S.J.M. Naebers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2004 w.g. ESJM Naebers w.g. M.C. van Binnebeke Voor eensluidend afschrift: De griffier, Verzonden op:27 juli 2004 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel van verzet open bij de rechtbank Maastricht. De termijn voor het doen van verzet bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Bij de indiening van het verzetschrift kan de indiener vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.