
Jurisprudentie
AQ7007
Datum uitspraak2004-08-18
Datum gepubliceerd2004-08-18
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308072/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-18
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308072/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van een woning op het perceel [locatie] te Groningen.
Uitspraak
200308072/1.
Datum uitspraak: 18 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 27 oktober 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van een woning op het perceel [locatie] te Groningen.
Bij besluit van 19 maart 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 oktober 2003, verzonden op 27 oktober 2003, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 2 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 februari 2004 heeft [vergunninghouder] en bij brief van 3 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben partijen van repliek en dupliek gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2004, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. B.N. Kloostra, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Groot en ing. H.L. Middendorp, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een uitbouw.
2.2. Appellanten betogen in de eerste plaats dat de rechtbank heeft miskend dat in afwijking van artikel 9.1, zesde lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Ruischerwaard” vergunning is verleend voor een uitbouw die zich niet op de erfscheiding bevindt. Volgens appellanten bevindt de uitbouw, zoals deze is vergund, zich op 9 centimeter van de erfscheiding.
2.2.1. Dit betoog slaagt niet. Ingevolge artikel 9.1, zesde lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Ruischerwaard” dienen aan- en bijgebouwen op de erfscheiding te worden geplaatst, dan wel minimaal op een afstand van 1 meter van de erfscheiding. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat uit de bij de verleende vergunning en de daarvan deel uitmakende bouwtekening blijkt dat vergunning is verleend voor het bouwen op de erfscheiding, die loopt in het verlengde van het midden van de gemeenschappelijke muur tussen de woning van appellanten en die van vergunninghouder, zoals weergegeven op de bouwtekening.
2.3. Appellanten betogen in de tweede plaats dat de rechtbank heeft miskend dat niet wordt voldaan aan artikel 39 van het Bouwbesluit, zodat de vergunning had moeten worden geweigerd.
2.3.1. Ingevolge artikel 39, eerste lid, van het Bouwbesluit dient in het totaal van de uitwendige scheidingsconstructies van een verblijfsgebied met het oog op de toetreding van daglicht en het uitzicht naar buiten een equivalente daglichtoppervlakte als bedoeld in NEN 2057 aanwezig te zijn die, bepaald overeenkomstig die norm, ten minste gelijk is aan 10% van de vloeroppervlakte van het verblijfsgebied.
2.3.2. Ook dit betoog slaagt niet. Vaststaat dat in de uitbouw waarvoor vergunning is verleend, op zichzelf wordt voldaan aan de in artikel 39, eerste lid, van het Bouwbesluit neergelegde eis. De totale oppervlakte van de uitbouw bedraagt immers 7,5 m2, terwijl de opening voor de toetreding van daglicht meer bedraagt dan 0,75 m2. Gelet op het onderscheid dat in het Bouwbesluit wordt gemaakt tussen nieuwe en bestaande situaties – voor bestaande situaties bevat artikel 98 een regeling – heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 39, eerste lid, van het Bouwbesluit. Wat er ook zij van de stelling van appellanten dat volgens hun berekeningen in het totale verblijfsgebied de daglichttoetreding minder bedraagt dan 10%, hun betoog gaat ten onrechte voorbij aan het genoemde onderscheid tussen nieuwe en bestaande situaties.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2004
218.